19
30-jarigen leeftijd) tot een maximum van 900.en 2° stelde
zij voor eene vermeerdering van het aantal 2e onderwijzers
aan de scholen der 3e en 4e klasse met één, waardoor een
achttal der verdienstelijkste onderwijzers en onderwijzeressen
tot dien rang zouden kunnen worden bevorderd. Op die wijze
zou, meende zijaan het rechtmatig verlangen der onderwijzers
worden tegemoet gekomen en hunne positie meer in overeen
stemming worden gebracht met hetgeen zij in steden van
dezelfde grootte als Leiden genieten.
Overigens achtte de Commissie den wensch der afdee-
ling tot opheffing van de verdeeling der onderwijzers in
klassen, met het oog op de wettelijke regeling, niet wel voor
inwilliging vatbaar, tenzij daaraan kon worden tegemoet ge
komen door de le onderwijzers »plaatsvervangend hoofd", de
2e onderwijzers «onderwijzers met verplichte hoofdacte" en de
3e onderwijzers eenvoudig «onderwijzer" te noemen.
Deze door de Commissie voorgestelde regeling vermocht
ons echter niet in allen deele te bevredigen. Al moest erkend
worden, dat inzonderheid de positie der 3e onderwijzers daar
door niet onbelangrijk zou worden verbeterd, alle bezwaren
waren daardoor toch niet weggenomen.
Stellen wij voorop, dat wij met de afdeeling Leiden van
den Onderwijzersbond van oordeel zijn, dat met het tegen
woordige rangenstelsel behoort te worden gebroken, en bij de
bezoldiging der onderwijzers slechts rekening behoort te worden
gehouden met het bezit van acten en met het aantal dienst
jaren. Niet alleen schijnt een dergelijke regeling ons billijker
en eenvoudiger in de toepassing maar bovendien heeft zij het
groote voordeel, dat zij zich onmiddellijk aansluit aan het
stelsel, dat ook door den wetgever is aanvaard. Allen zullen
dan zijn onderwijzers en het eenige onderscheid tusschen hen
zal zijn of zij zijn onderwijzers zonder hoofdacte, met de hoofd-
acte, met verplichte hoofdacte of wel aangewezen om het hoofd
der school bij ontstentenis te vervangen. Alleen daarmede,
met de bijacten en met het aantal dienstjaren zal bij de be
zoldiging worden rekening gehouden.
Wél kunnen wij de gegrondheid en de juistheid der boven
genoemde, door de Afdeeling tegen het tegenwoordig ran gen -
stelsel aangevoerde en in hare toelichting nader uiteengezette
bezwaren, zoo algemeen gesteld, allerminst beamen, maar
waar wij met haar tot de conclusie komen dat het stelsel der
wet ook in onze verordening behoort te worden gevolgd, mogen
wij ons ontslagen rekenen van de taak om hare grieven tegen
het bestaande stelsel te weerleggen.
Wanneer wij thans nader in bijzonderheden stilstaan bij de
door de Schoolcommissie voorgestelde regeling dan bestond
daartegen bij ons allereerst het bezwaar, dat de onderwijzers
reeds na 4 en 6 jaren dienst een jaarwedde zouden hebben
van ƒ650.en ƒ700.—. Het scheen ons wenschelijk die ter
mijnen tot 6 en 8 jaren te verlengen omdat eene verhooging
van bezoldiging meer noodzakelijk wordt, naarmate de onder
wijzers ouder zijn. Dan, meenden wij, moest aan de ver
hooging na 10 en 15 dienstjaren niet tevens, als tot dusverre
de voorwaarde verbonden blijven van den 30-jarigen en 35-
jarigen leeftijd. Beter achten wij het, geheel overeenkomstig
het stelsel der wet, alleen het aantal dienstjaren criterium te
doen zijn.
Eindelijk wenschten wij aan de onderwijzersniet aan de
onderwijzeressennog een laatste verhooging van ƒ100.na
20-jarigen diensttijd toe te kennen. Zulk eene verhooging
voor de onderwijzers alleen scheen ons gerechtvaardigd, omdat
die in den regel een gezin zullen moeten onderhouden en dit
met de onderwijzeressen meestal niet het geval is. Bovendien
zou daardoor tegemoet gekomen worden aan het bezwaar,
dat door de regeling der Schoolcommissie alleen in den toestand
der tegenwoordige 3e onderwijzers verbetering zou worden
gebracht, niet ook in die der 2e onderwijzers.
Werd dan verder overeenkomstig het stelsel der wet voor
de onverplichte hoofdacte een verhooging van 100.voor
de verplichte hoofdacte eene van ƒ200toegekend, dan
zouden de maxima der wedden bedragen voor de onderwijzers
zonder hoofdacte ƒ900.voor de onderwijzers met hoofd
acte ƒ1000.en voor de onderwijzers met verplichte hoofd
acte ƒ1100.— en voor de onderwijzeressen in ieder dier ge
vallen ƒ100.minder.
Eindelijk kwam het ons voor dat ook in dit opzicht aan
den wensch der onderwijzers moest worden tegemoet geko
men, dat de aanvangswedde behoorde te worden bepaald
op 550.in plaats van op ƒ500.—. Immers al moesten
wij erkennen dat voor Leiden een aanvangswedde van
ƒ500.in het algemeen voldoende is, omdat de meeste
jonge onderwijzers bij hunne ouders inwonenzoo kon toch
anderzijds niet worden ontkend dat die wedde voor pas aan
gestelde onderwijzers, die van elders komen, niet geheel toe
reikend kan worden geacht en kon tegen eene verhooging
met 50.te minder bezwaar bestaan, omdat deze wijziging
slechts zeer geringe eischen aan de gemeentekas zou stellen.
Tegen laatstbedoelde wijziging bestonden echter bij de
Schoolcommissie blijkens haar schrijven van 18 Januari 1.1.
overwegende bedenkingen. Ook bij nadere overweging bleef
zij van oordeel, dat een aanvangswedde van ƒ500.voor
verreweg de meeste aankomende onderwijzers voldoende moest
worden geacht, terwijl dan in die enkele gevallen, waarin
deze door de bijzondere omstandigheden waarin de onderwijzer
verkeert, niet toereikend zou blijken te zijn, gebruik zou
kunnen worden gemaakt van de bepaling der verordening,
die wel in dert regel oproeping op het minimum tractement
voorschrijft, doch daarmede tevens de bevoegdheid, om in
bijzondere gevallen van dien regel af te wijken, toekent.
Daarentegen wilde de Commissie spoediger, dan volgens
ons voorstel het geval zou zijn, aan de onderwijzers hun
maximum tractement zien toegekend. Wel wilde zij het aantal
en het bedrag der door ons voorgestelde verhoogingen behouden,
maar het kwam haar wenschelijk voor, dat de onderwijzers
niet eerst na 20 jaren, maar, evenals onder de bestaande
verordeningreeds na 15 jaren hunne laatste verhooging zouden
deelachtig worden.
Hadden wij aanvankelijk tegen deze laatste wijziging nog
al eenig bezwaar, eenerzijds omdat de aan de gemeentekas
gestelde eischen daardoor niet onbelangrijk zouden worden
verzwaard, anderzijds omdat o. i. de voorkeur behoorde te
worden gegeven aan eene regeling, waarbij de onderwijzers
hunne laatste verhooging eerst zouden ontvangen op eenigs-
zins gevorderden leeftijd, wanneer de kosten van hun gezin
zwaarder beginnen te drukken, zoo hebben wij toch ten slotte
gemeend aan den door de Schoolcommissie en de Afdeeling
Leiden van den Onderwijzersbond uitgesproken wensch te
moeten tegemoet komen.
Ook bij de aanvangswedde van f 500. hebben wij gemeend
ons te mogen neerleggen, waar deze, door hare verhooging
reeds na 1 jaar met 50.als van geheel tijdelijken aard
kon worden beschouwd.
"Was er tot dusverre slechts sprake van de salarissen der
tegenwoordige 3e en 2e onderwijzers, in haar laatste schrijven
meende de Schoolcommissie ook onze aandacht te moeten
vestigen op het h. i. te groote onderscheid, dat door de be
staande verordening bij de regeling van de tractementen der
schoolhoofden wordt gemaakt. Het kwam haar voor, dat de
jaarwedden van de hoofden der scholen 3e en 4e klasse, ad
1700.te veel achterstonden bij die van de hoofden der
scholen le en 2e klassewelke voor de Jongensscholen ƒ2300.
voor de Meisjesscholen resp. ƒ2100.— en ƒ1800.— bedragen.
Zij wenschte de aanvangswedden voor de hoofden der- Jongens
scholen le en 2e klasse op ƒ2000.—voor die der Meisjesscholen
le en 2e klasse op ƒ1800.en voor die der scholen 3e en 4e
klasse op 1600.bepaald te zien, met uitzicht voor allen
op 2 verhoogingen van ƒ100.—de eerste na '10, de tweede
na 15 jaren toe te kennen. Ook ons kwam deze regeling alles
zins billijk en rationeel voor, zoodat wij haar gaarne van de
Schoolcommissie overnamen.
Het spreekt intusschen van zelf, dat ook weer bij de invoering
dezer regeling met verkregen rechten zal behooren te worden
rekening gehouden, zoodat de schoolhoofden en onderwijzers,
die thans eene hoogere wedde hebben dan hun volgens de
nieuwe regeling zou worden toegekend, die hoogere wedde
zullen blijven behouden, gelijk zij eveneens voor de toekomst
de op de bestaande verordening gebaseerde aanspraken op
verhooging zullen moeten behouden in die enkele gevallen,
waarin sommige tweede onderwijzers onder de nieuwe regeling
later gedurende eenigen tijd in ongunstiger conditie zouden
komen te verkeeren.
Ten slotte stelde de Schoolcommissie, ook voor de eerste
onderwijzers, plaatsvervangende hoofden, in wier salaris zij
overigens geen verandering wenschte te brengen, na vier dienst
jaren als zoodanig een verhooging van 50.voor, eene ver
hooging, waarmede wij ons gaarne konden vereenigen.
Zoo heeft dan ten slotte het met de Schoolcommissie ge
pleegd overleg ons geleid U voor te stellen de salarissen der
onderwijzers aan de openbare lagere scholen als volgt te
regelen
Aanvangswedde
na 1 jaar
2
6
8
10
12
15
I. Onderwijzers zonder hoofdacte:
500
550
600
650
700
750
800
900, voor onderwijzers alleen.
voor onderwijzers en onder
wijzeressen.
II. Onderwijzers met onverplichte hoofdacte.
Regeling als sub I, maar voor ieder geval 100 meer.
III. Onderwijzers met verplichte hoofdacte.
Regeling als sub I, maar in ieder geval 200 meer.