154
DONDERDAG 5 DECEMBER 1901.
verlangen uitzie naar een algemeene regeling, waarbij niet
alleen de openbare onderwijzers, vooral wat het hulppersoneel
betreft, in betere conditie komen, maar ook de bijzondere
onderwijzers het hun toekomend deel krijgen, daarom moet
ik mij naar aanleiding van het betoog, dat op 't oogenblik
door den heer Sijtsma is gehouden, tegen het amendement
verklaren.
De heer de Lange. M. de V. Ik heb het amendement ge
steund, omdat ik daardoor den heer Sijtsma in de gelegenheid
wilde stellen zijn amendement in bespreking te kunnen bren
gen. Doch daar ik meen dat aan deze ondergeschikte quaestie
van tegemoetkoming in huishuur, niet als het ware eene ge
deeltelijke regeling van de salarissen moet vastgeknoopt worden,
zal ik wachten op de algemeene regeling, die volgens de toe
zegging van Burg. en Weth. weldra in behandeling zal komen,
en zal ik stemmen tegen het amendement.
De Voorzitter. Ik had bij deze gelegenheid ook geen onder
wijsdebat hier verwacht. Dit voorstel dient alleen om te vol
doen aan het voorschrift van de wet dat voor 1 Januari deze
zaak moet zijn geregeld. Zoodra de algemeene regeling der
salarissen van de onderwijzers in behandeling komt, is het
mijns inziens beter de gelegenheid om het door den heer
Sijtsma aangevoerde ter sprake te brengen. De heer Sijtsma
zal dus wat meer rekening moeten houden met het: »zij die
gelooven haasten niet"; er komt zonder eenigen twijfel binnen
zeer korten tijd bij den Raad eene dergelijke regeling, waarbij
dan ook de vergoeding van huishuur der hoofden van scholen
en de tegemoetkoming in de huishuur van de gehuwde onder
wijzers boven den 28 jarigen leeftijd kan worden opgenomen,
maar wij kunnen de schoolcommissie niet dwingen het werk
overhaast te doen; het is eene zeer moeilijke quaestie. Afge
scheiden hiervan acht ik wat nu door ons wordt voorgesteld
beter dan wat het amendement voorstelt. De heer Sijtsma
heeft verschillende dorpen aangehaald, waar voor- tegemoet
koming meer wordt gegeven dan hier, maar daar zullen dan
ook de jaarwedden waarschijnlijk het minimum bedragen.
Amsterdam kan natuurlijk ook niet medetellen, omdat de
levenstoestanden daar zoo geheel anders zijn. In den vorm van
meerdere tegemoetkoming voor huishuur, wordt dan eene kleine
verhooging van tractement gegeven.
De vergelijking met de hoofden van scholen gaat absoluut
niet op, want volgens de wet ontvangen de hoofden eene
vergoeding de onderwijzers slechts eene tegemoetkoming
voor huishuur. Die f 350 is dan ook door Gedeputeerde
Staten vastgesteld. In de tegemoetkoming aan de onderwijzers
betaalt het Rijk ook slechts de helft van het minimum; wij
krijgen dus voor eiken onderwijzer, die in te termen valt,
f 25 terug. Het moet hier dus blijven eene tegemoetkoming
in huishuur; eene verbetering in inkomsten voor de onder
wijzers moet verkregen worden dojr eene betere regeling der
tractementen.
De heer Sijtsma. M. de V. Ik ben U dankbaar voor de
toezegging dat de salarisregeling niet lang zal uitblijven. Ik
zou mij dus bij dit voorstel nu kunnen nederleggen, ware
het niet dat er een wijd gapend verschil bestaat tusschen de
toelage, die de onderwijzers krijgen, en die, welke de hoofden
genieten.
Nu zegt u, mijnheer de Voorzitter, dat het met de toelage
voor de hoofden een andere zaak is, omdat dat eene vergoe
ding is. Maar ook daarvoor bestaat een minimum n. 1. 150.
En waarom heeft men ook hier dan niet het minimum ge
steld, terwijl men wel het minimum wil geven aan de onder
wijzers. Dat is meten met twee .maten. En dit hangt in 't
geheel niet samen met de latere salaris-regeling.
Wat de heer Pera heeft opgemerkt in zake de Christelijke
onderwijzers, was hierbij niet aan de orde. Hoe zou ik nu
daarover kunnen spreken. Mij daarvan een verwijt te maken
is op zijn minst onbillijk. Ik verheug er mij intusschen over,
dat de heer Pera inziet, dat de klasseonder wijzers in betere
conditie moeten komen.
Nu zou ik zeggen: er bestaat een onrechtvaardigheid in
de oogen van den heer Pera; en hij kan die niet geheel uit
den weg ruimen, maar wel voor de helft. Is het nu niet ver
keerd geredeneerd om te zeggen: omdat ik die onrechtvaar
digheid niet geheel uit den weg kan ruimen, wil ik deze
maar ten volle laten bestaan?
Ik meen echter, dat wij moeten beginnen met wat voor de
hand ligt. Als de zaak van het bijzonder onderwijs aan de
orde komt of kan komen, zal men zien welke houding ik
zal aannemen; ik wil hierbij nu opmerken, dat ik nooit te
kennen heb gegeven, dat voor mij alleen openbaar onderwijs
bestaat.
De heer Pera. Laat ik alleen nog opmerken, dat uit de
redeneering van den heer Sijtsma blijkt dat hij zegt: »als
mijn zak maar gespekt is, maak gij dan maar dat ge klaar
komt."
Het amendement van den heer Sijtsma wordt hierna in
stemming gebracht en met 24 tegen 2 stemmen verworpen.
Tegen hebben gestemd de heeren: van Hamel, van Tol,
Bots, J. P. Driessen, P. J. van Hoeken, Bosch, de Lange, A.
J. van Hoeken J.Jz., Pera, Zaaijer, Korevaar, L. Driessen, van
Dissel, P. J. Mulder, Dekhuyzen, Eerstens, Aalberse, van Lidth
de Jeude, Fockema Andreae, Kroon, de Goeje, Hasselbach,
Kaiser en Juta.
Voor hebben gestemd de heeren: Sijtsma en Witmans.
De artikelen 1, 2 en 3 en de verordening in haar geheel,
worden achtereenvolgens zonder hoofdelijke stemming aange
nomen.
XIX. Vaststelling der verordening, houdende regeling van
de jaarwedden der leeraren aan de Hoogere Burgerschool voor
jongens te Leiden.
(Zie Ing. St. n°. 270, 293 en 294).
De heer P. J. Mulder. M. de V. Naar aanleiding van dit
punt der agenda wensch ik eenige opmerkingen te maken en
wel over art. 4 dezer verordening. In dat artikel ligt m.i. een
groote onbillijkheid tegenover de leeraren in Gymnastiek en
Teekenen. Waarom moeten deze heeren in Leiden zoo ten
achter gesteld worden?
Sta mij toe, dat ik eenige cijfers voorlees, die ik heb ge
vonden in berichten en mededeelingen van de vereeniging
van leeraren
De Voorzitter. Mag ik U even interrompeeren Ten aan
zien van de leeraren in Gymnastiek en Teekenen komt nog
een nader voorstel. Zou het niet beter zijndat U met uwe
beschouwingen wacht, tot dit is ingekomen? Die leeraren
worden hier buiten gesloten, maar hun salaris wordt bij af
zonderlijke verordening geregeld.
De heer P. J. Mulder. Wanneer komt die verordening?
De Voorzitter. Als zij gereed is. Maar wij kunnen niet
alles tegelijk doen. Toch zijn wij niet van plan er lang mede
te wachten.
De heer P. J. Mulder. Ik meen dat er nu toch wel over
gesproken kan worden.
De Voorzitter. Het is nu niet aan de orde, doch eerst
wanneer de afzonderlijke verordening in behandeling komt.
Ik heb er evenwel geen bepaald bezwaar tegen, dat U er nu
over spreekt.
De heer P. J. Mulder. M. de V. Dan zal ik even voorlezen,
met voorbijgang van Amsterdam, 's-Gravenhage en Rotterdam,
de bezoldigingen in plaatsen, in bevolking en levensstandaard
overeenkomende met Leiden. Ik kies daartoe de steden Dor
drecht, Haarlem, Tiel en Kampen.
In' Dordrecht geniet de leeraar in
Wiskunde per wekel. lesuur p. j. 85 (27 u. p. j. 2300).
Ned. Taal p. j. 100 (30 u. p. j. 3050).
Boekhouden» p j. »100(5 u.p.j.500).
Teekenen p.j. 92 (25 u. p.j. 2300).
Gymnastiek p. j. 43 (14 u. p.j.» 600).
In Haarlem
Wiskunde p. j.±» 93 (30 u. p j. »2800).
Ned. Taal p.j. 130 (20 u. p. j. »2600).
Teekenen p.j. 74(31 u. p.j. »2300).
Gymnastiek p.j. 73 (19 u. p. j. 1400).
In Tiel
Wiskunde p. j. 100(19^ u. p.j.2000).
Ned. Taal p.j.±» 83 (12 u. p.j. 1000).
Handteeken. p. j.±» 88 (18 u. p. j. 1600).
Gymnastiek p. j.rb» 93(8 u p.j.» 750).
In Kampen
Wiskunde p.j. 100 (22 u. p. j. »2200).
Ned. Taal p.j. 87 (23 u. p j. »2000).
Boekhouden» p.j. 100 f2 u. p.j.200).
Teekenen p.j. 52 (23 u. p. j.1200).
Gymnastiek p.j. 70 (10 u. p.j.» 700).
In Leiden
Teekenen p.j. 53 (31 u. p.j.1650).
Gymnastiek p.j. 24 (10 u. p.j.» 240).
Uit deze cijfers blijkt dat alleen in Kampen een wedde
betaald wordt aan den leeraar in het Teekenen, gelijk aan die
in Leiden. Men moet echter niet uit het oog verliezen, dat de
levensstandaard in Kampen lager is dan in Leiden. Uit de
cijfers blijkt verder dat de leeraren in andere vakken ongeveer
gelijk bezoldigd worden. In Leiden zullen de overige leeraren
volgens de nu voorgestelde verordening veel grooter wedde
bekomen en in veel voordeeliger conditie komen dan de
leeraren in Teekenen en Gymnastiek. Ik stel U daarom voor
het artikel 4 te laten vervallen en de leeraren in Teekenen
en Gymnastiek in de verordening op te nemen.