137 aangeboden verordening, houdende regeling der jaarwedden van de leeraren aan de Hoogere Burgerschool voor Jongens, te Leiden" als volgt te redigeeren De leeraarbij het in werking treden dezer verordening naast den Directeur met een gedeelte van het onderwijs in de scheikunde belastgeniet bij een maximum van 12 lesuren met inbegrip van die, bedoeld bij het laatste lid van art. 2, een jaarwedde van f 1200,— met twee driejaarlijksche ver hoogingen, elk van f 100. Voor elk ivekelijksch lesuur boven de 12 wordt zijne wedde met f 100.per jaar verhoogd." Wèl wordt in het Raadsbesluit van 31 Januari van dit jaar, waarbij de heer Rutten tot vast leeraar aan de Hoogere Burger school werd benoemd (zie Ingek. Stukken n°. 22) van die beide driejaarlijksche verhoogingen niet uitdrukkelijk melding gemaakt, maar wij twijfelen er niet aan, of die verhoogingen zouden, overeenkomstig het voor de andere leeraren bepaalde in art. 2 der thans nog geldende verordening van 1 April 1897 (üemeentebl. n°. 8), te zijner tijd ook aan hem zijn toegekend. Voorts komt het ons bij nader inzien billijk voor, voorliet altijd mogelijke geval (wat echter niet zeer waarschijnlijk is) dat den heer Rutten eens meer dan 12 lesuren (met inbegrip van die bedoeld in het laatste lid van art. 2 der thans voor gestelde regeling) mochten worden opgedragen, hem eene belooning van f 100.— 'sjaars voor ieder lesuur meer toe te kennen. Op die wijze wordt ook hem, evenals ware hij een gewoon buitengewoon leeraar, voor meer arbeid een hoogere wedde verzekerd, zonder dat zijn wredde echter ooit beneden het hem bij het Raadsbesluit van 31 Januari toegekende salaris zal kunnen dalen, wanneer het aantal zijner lesuren eens minder dan 12 mocht bedragen. Zoowel de Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs, blijkens haar in de Leeskamer ter inzage liggend schrijven, als de Commissie voor de huishoudelijke verorde ningen, blijkens haar aan U uitgebracht rapport, kunnen zich met deze regeling vereenigen. Op grond van een en ander geven wij U dus thans in overweging tot de vaststelling der U onder n°. 270 der Inge komen Stukken aangeboden verordening over te gaan, met vervanging van art. 9 dier concept-verordening door de hier boven aangegeven bepaling. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Nn. 294. Leiden, 28 November 1901. De Commissie voor de huishoudelijke verordeningen heeft de eer te berichten, dat zij tegen de Verordening houdende regeling van de jaarwedden der leeraren aan de Hoogere Burgerschool, zooals die thans is ontworpen, en met name tegen het nu gewijzigde art. 9 geen bezwaar heeft. De Commissie voornoemd, Fockema Andreae, Voorz. F. W. van Lidtii de Jeude. T. Zaaijer. Aan den Raad der Gemeente Leiden. N°. 295. Leiden, 28 November 1901. Ingevolge het op 1 Januari 1902 in werking tredende 6<ie en 7de lid van art. 26 der wet tot regeling van het Lager Onderwijs, zooals dit artikel is vastgesteld bij de wet van 24 Juni 1901 (Stbl. n°. 187) »tot wijziging en aanvulling van enkele bepalingen der wet tot regeling van het lager onder wijs" geniet het hoofd eener openbare lagere school, ingeval hem geen vrije woning kan verschaft worden, een vergoeding voor huishuur ten bedrage van ten minste f 150,— en elk der mannelijke onderwijzers, die het hoofd der school bijstaan, indien hij gehuwd is en den leeftijd van 28 jaren bereikt heeft, een tegemoetkoming in de huishuur ten bedrage van ten minste 50,terwijl het 8ste lid bepaalt, dat deze ver goeding en tegemoetkoming door den gemeenteraad onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten worden geregeld. Onder de thans nog geldende regeling werd de vergoeding voor huishuur voor de hoofden der scholen door Gedep. Staten bepaald. Het komt ons voor dat er geen reden bestaat bij de thans door u te treffen regeling van dit bedrag, dat door Gedep. Staten bepaald werd op ƒ350,'s jaars en dan ook onder Volgn. 129 der begrooting voor 1902 reeds werd uitgetrokken, af te wijken. Daarentegen meenen wij dat ten aanzien van de aan ge huwde onderwijzers toe te kennen tegemoetkoming in de huishuur met het in de wet genoemde minimum bedrag behoort te worden volstaan, eensdeels omdat het hier slechts een tegemoetkoming betreft, anderdeels omdat in opdrijving van dat bedrag o. i. een niet gewettigde tractementsverhooging met het oog op andere gemeente-ambtenaren zou gelegen zijn. Omgekeerd schijnt het ons billijk dat deze tegemoetkoming, hoewel slechts ten aanzien van de gehuwde onderwijzers bij de wet voorgeschreven, ook tot weduwnaars wordt uitgebreid. Implicite werd dan ook reeds bij de vaststelling der be grooting voor 1902 (onder Volgn. 128) door Uwe Vergadering tot een en ander besloten. Op grond van het bovenstaande geven wij U in overweging tot de vaststelling van de navolgende verordening over te gaan: VERORDENING tot regeling van de vergoeding voor huis huur voor hoofden van openbare lagere scholen te Leiden en van de tegemoetkoming in de huishuur voor onderwijzers dier scholen. Art. 1. Aan de hoofden der openbare lagere scholen, aan wie geen vrije woning kan worden verschaft, wordt een vergoeding voor huishuur verleend ten bedrage van ƒ350,'s jaars. Art. 2. De gehuwde mannelijke onderwijzers en de onderwijzers weduwnaars, die het hoofd der school bijstaan, genieten, voor zoover zij den leeftijd van 28 jaar hebben bereikt, een tege moetkoming in de huishuur ten bedrage van ƒ50,'sjaars. Art. 3. Deze verordening treedt in werking op den laten Januari 1902. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 296. Leiden, 29 November 1901. Den 31 en December a. s. eindigt het met C. Schrama te Oegstgeest gesloten contract betreffende de reiniging van dat gede,elte der gemeente Leiden, dat vroeger tot Oegstgeest behoord heeft. Schrama is bereid de reiniging wederom voor 2 jaren op zich te nemen, mits hem daarvoor in plaats van 850, 900,worde vergoed. Met de Commissie van Fabricage achten wij dit niet meer dan billijk met het oog op het geregeld toenemen der bevol king in het stadsgedeelte, dat door Schrama wordt bediend. Voorts komen eenige wijzigingen in het contract aan de Commissie van Fabricage noodig of wenschelijk voor. Zoo behoort in art. 2 sub 1°, in plaats van «waarvan de ingeze tenen zich wenschen te ontdoen" te worden gelezen «waar van de gemeente of de ingezetenen zich wenschen te ontdoen", terwijl het juister is om sub 2° van dat artikel in plaats van »der bestratingen" te lezen »van alle straten en wegenmet het oog op de verschillende onbestrate wegen, welke nog in dat gedeelte der gemeente voorkomen. Uit deze laatste wijzi ging vloeit dan vanzelf voort, dat in den aanhef van de 4e alinea van art, 3 in plaats van van »de bestratingen met goten" zal moeten gesproken worden van »de straten en wegen". Eindelijk schijnt het der Commissie van Fabricage billijk dat ook in dit contract, evenals in de pachtvoorwaarden van Gebrs. van Ulden, een bepaling worde opgenomen van den volgenden inhoud: «De aannemer zal voor het weghalen van den afval uit fabrieken, doch niet uit Rijks- of gemeentelijke inrichtingen, een vergoeding van 30 cent per K. M. aan de belanghebbenden in rekening kunnen brengen." Naar ons door Schrama werd medegedeeld kan deze zich met deze wijzigingen, welke ook ons gewenscht voorkomen, vereenigen. Mitsdien geven wij Uwe Vergadering in overweging het ophalen van asch en vuilnis en het reinhouden der gemeente in het gedeelte der stad, dat vroeger tot Oegstgeest behoorde, weder voor den tijd van 2 jaren op te dragen aan C. Schrama te Oegstgeest, onder de bestaande voorwaarden, nader over eenkomstig het boven voorgestelde gewijzigd, en met bepaling der aannemingssom op 900,— 'sjaars. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Te Leidenter Boekdrukkerij van J. J. Groen 8c Zoon.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1901 | | pagina 5