DONDERDAG 24 OCTOBER 1901. 433 Het amendement van den heer Fockema Andre® wordt in stemming gebracht en aangenomen met 21 tegen 8 stemmen. Voor stemmen de heeren Drucker, van Hamel, van Dissel, de Vries, Pera, Aalberse, Hasselbach, P. J. Mulder, Kaiser, de Goeje, Sijtsma, Bosch, van Kempen, Bots, van Tol, Witmans, Timp, Kroon, A. Mulder, de Lange en Fockema Andre®. Tegen stemmen de heerenZaaijer, P. J. van Hoeken, Kerstens, van Lidth de Jeude, A. J. van Hoeken J.Jz., J. P. Driessen, Ij Driessen en Korevaar. Volgn. 77 wordt, aldus gewijzigd, aangenomen zonder hoof delijke stemming. Volgnrs. 7889 worden achtereenvolgens zonder beraad slaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgn 90 luidende: «Onderhoud van straten en pleinen" 34923. De heer Fockema Andreas. Mag ik eens vragen, M. d. V., hoe het staat met de verandering van de bordjes ter waar schuwing voor de wielrijders, dat zij niet mogen inrijden. Indertijd hebben Burg. en Weth. op het juiste denkbeeld van den heer den Ilouter toegezegd andere bordjes aan te brengen, maar ik heb nog niet gezien, dat dit geschied is. De Voorzitter. Wij hebben indertijd aan den voorzitter der Commissie van Fabricage de opdracht gegeven dat te overleggen met den directeur van gemeentewerken, en nu leefde ik in de overtuiging, dat die bordjes al hingen. Maar ik weet niet, of daaraan voldaan is. De heer Fockema Andreae. Hier in de Maarsmanssteeg hangen ze niet. De Voorzitter. Bij Burg. en Weth. is toenmaals besloten er dadelijk gevolg aan te geven. Ik dank u voor de herinnering. De heer de Lange. Ik wensch bij dezen voor te stellen volgn. 90 met 4500.te verhoogen, om daardoor in de gelegenheid te zijn, in het volgende jaar de bestrating van de Oranjegracht niet gedeeltelijk maar geheel te vernieuwen. Ik kan mij het antwoord van Burg. en Weth. op de opmer king in de sectievergadering gemaakt, wel begrijpen; maar ik meen toch, dat Burg. en Weth. nu voor deze zaak wezenlijk te zuinig zijn. In Leiden zijn ongeveer 70 straten, die nog zijn voorzien van veldkeien, en wij zullen het wel met elkander eens zijn, dat die uit den tijd zijn, en dat ook in onze arbeidersbuurten de menschen eene fatsoenlijke bestra ting moeten hebben. Nu dit jaar in dat opzicht een bijna volkomen stilstand te doen plaats hebben, acht ik niet ge- wenscht. Eene vermeerdeling van 1500.op dezen post is van zoo geringen invloed op het totaal, en dan blijven we nog zoo'n belangrijke schrede binnen de perken, die we ons verleden jaar hebben gesteld in de vernieuwing van straten, dat dit toch maar eene zeer kleine poging kan worden genoemd tot meerdere volmaking van onze bestrating. De Voorzitter. Namens Burg. en Weth. moet ik dit amen dement blijven bestrijden. Wij moeten werkelijk met overleg de financiën regelen, en het eene jaar daarom wat meer en het andere jaar wat minder doen, al naar mate de optelsom, het eindcijfer der begrooting, uitvalt. Het spreekt vanzelf, dat, als die optelsom tegenvalt, dan moet wijken het wel wensche- lijke maar niet hoog noodzakelijke. Er is nooit eenige klacht van de bewoners van de Oranjegracht tot ons gekomen over de veldkeien; en nu wij het daarmede 50 jaren hebben ge daan, kunnen wij 't het 51e jaar er ook nog wel mee doen. Ons plan is voor de andere helft een post op de volgende begrooting te brengen. Dat is, dunkt me, het juiste systeem van zuinigheid en goed beheer niet alles opeens doen. Gelijk de heeren hebben gezien, zijn er tal van straten juist in de achterbuurten, waarvoor bij deze begrooting wordt gezorgd. Men moet niet op eens alles doen; ƒ4500.is op deze begrooting al een heel bedrag. Als het nu iets zeer nood zakelijks was, zou ik er geen bezwaar tegen hebben, maar wat de heer de Lange voorstelt, behoeft voorloopig niet. Thans beginnen wij met een gedeelte van de Oranjegracht, om het volgende jaar daarmede voort te gaan. Ik geloof derhalve dat het eene verstandige politiek is om het voorstel van den heer de Lange niet aan te nemen: ik althans verklaar mij ten sterkste daartegen. De heer de Lange. Ik werisch er wel de aandacht op te vestigen, dat wanneer wij nu de geheele Oranjegracht onder handen nemen, wij toch nog blijven ver beneden het getal keien en klinkers in den regel aangeschaft. Laat ik als voor beeld de twee voorafgaande jaren nemen. In 4900 zijn aangeschaft 158000 keien en 320000 klinkers; in 4901 130000 keien en 417000 klinkers, terwijl nu wordt voorgesteld aan te schaffen 76000 keien en 290000 klinkers, dus minder aan keien 54000 stuks, aan klinkers 127000 stuks. Wordt mijn voorspel aangenomen, dan zullen er toch nog minder dan verleden jaar worden aangeschaft 54000—22000 32000 keien. Het is mij als lid van de Commissie van fabricage bekend, dat de begrooting van fabricage dit jaar geducht heeft moeten lijden onder onze bekrompen financiën; ik weet ook dat er niet veel geld is, maar toch geloof ik, dat er alle aanleiding bestaat om mijn voorstel aan te nemen, om daardoor niet te komen tot bijna algeheelen stilstand in de verbetering onzer bestrating. De Voorzitter. Eene vergelijking met vorige jaren laat mij vrij koud. In gunstige fmanciëele omstandigheden hebben wij wat meer aangekocht en gedaan. Dat is heel natuurlijk. Maar nu worden wij gedwongen om wat minder te doen. Het eene jaar wat meer, net andere wat minder. Onze fmanciëele om standigheden zijn niet ongunstig, maar wij staan voor een paar moeilijke jaren, wij moeten rente betalen voor den bouw van inrichtingen die voorloopig nog niets afwerpen. Het zal er toch al toe moeten komen om met de verhoo gingen die de begrooting nu al heeft ondergaan, het percen tage van de inkomstenbelasting op 3 °/0 te stellen. Dat cijfer moeten wij trachten niet te overschrijden, wat allicht reeds een gevolg zou zijn van de aanneming van het amendement. Het amendement van den heer de Lange, in stemming ge bracht, wordt verworpen met 20 tegen 9 stemmen. Tegen stemmen de heerenDrucker, van Hamel, Zaaijer, van Dissel, de Vries, Pera, Aalberse, Hasselbach, P. J. van Hoeken, Kerstens, Kaiser, de Goeje, Sijtsma, van Kempen, Witmans, van Lidth de Jeude, L. Driessen, Kroon, Korevaar en Fockema Andre®. Voor stemmen de heeren: P. J. Mulder, Bosch, Bots, van Tol, A. J. van Hoeken J.Jzn., J. P. Driessen, Timp, A. Mulder en de Lange. Volgn. 90 wordt hierna zonder hoofdelijke stemming goed gekeurd. Beraadslaging over volgn. 91, luidende: «Onderhoud van wegen en voetpaden" 4710.— De Voorzitter. Dit volgn. moet worden verhoogd met ƒ300. De heer Kerstens. Mag ik vragen, M. d. V., of het de be doeling is in' den vrij slechten toestand, waarin het voetpad langs den Hoogen Rijndijk bij regenweer verkeert, alleen te voorzien door dit op de gewone wijze te begrinten, of bestaat daaromtrent een ander plan bij Burg. en Weth.? De Voorzitter. Bij mij is geen ander plan bekend. En ik moet eerlijk zeggen, ik ben daar verleden Zondag wezen wan delen op dat voetpad, en het was heel goed, naar mijne meening. De heer Kerstens. Dan moet u daar eens gaan wandelen, als het regent. De Voorzitter. Ja, daar is niets tegen te doen; dan is mijn stoep ook nat en morsig, en in dezen tijd met het vallen van de bladeren is dat zeer begrijpelijk, Maar het trof mij Zondag, dat het pad zoo goed was. En daarbij is het be kend, dat de klachten over de singels en de voetpaden wat overdreven zijn. Tegenwoordig wordt daaraan enorm veel zorg besteed en er wordt heel wat grint op de singels gegooid; maar in dezen tijd van het jaar is het natuurlijk morsig. De heer A. J. van Hoeken J Jzn. Ik kan verklaren, dat bij regenachtig weer die weg er slecht uitziet, en niet begaan baar is. Dan ziet men juist de kuilen en gaten in zoo'n weg, terwijl, wanneer deze droog is, men die niet zoo spoedig ontdekt. Nu wordt door U gezegd, M. d. V., dat er voor de singels heel wat grint wordt gebruikt. Maar wat blijft er van over? Het meeste komt door de jeugd in de singelgrachten of in de slooten terecht. Indien men wil hebben, dat het op den weg blijft, zou men gerust bij eiken wagen grint een agent kunnen plaatsen. De heer Kerstens. Ik geloof, dat er niet anders in te voor zien is, dan door daar te leggen een klinkerpad. Dit behoeft niet breed te zijn, en dan geloof ik, dat dit voor de gemeente vrij wat voordeeliger zou wezen, dan elk jaar daar eene massa grint te storten, die na verloop van een korten tijd toch weer verdwijnt. Ik zou wel in overweging willen geven, M. d. V., daarover eens te denken. De Voorzitter. Burg. en Weth. willen dat wel overwegen, maar ik geloof niet, dat wij daar voor kunnen zijn, want men gaat zoodoende al het genoegen van het buitenleven weg nemen. Wanneer men het pad wegneemt en door een straat vervangt, is ook het landelijke weg. De heer Kerstens. Ik denk, M. d. V., dat we het genot van het buiten wonen zeer zullen verhoogen, wanneer we daar een klinkerpad leggen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1901 | | pagina 5