132 DONDERDAG 24 OCTOBER 1901. De Voorzitter. Hoe kan de heer Sijtsma uit de memorie van antwoord van Burg. en Weth. zien, dat wij hem hebben beschuldigd? De opmerking is in de sectiën gemaakt; en nu moogt U zoo vriendelijk zijn, te zeggen dat die opmerking van U is geweest, Burg. en Weth. mochten dit niet weten. De beraadslaging in de sectie is eenigszins geheim, het resul taat blijkt uit het sectieverslag, en wanneer daarin geen namen worden genoemd, kunnen Burg. en Weth. dit ook niet doen. Wij hebben dus U niet op het oog gehad, maar alleen gezegddat wanneer de meening uitgesproken wordt dat zekere menschen in het algemeen wel wat meer kutmen gebruiken, door dergelijke opmerkingen die menschen onte vreden worden gemaakt. En dat is hun niet zoo kwalijk te nemen. Wanneer er leden van den Raad zijn, die meenen dat hun loon te laag is, zullen zij dit zeker spoedig beamen; zij hebben natuurlijk ook gaarne 25.— meer. Wanneer mende menschen moest betalen om ze geheel tevreden te maken, dan zou er nog heel wat anders noodig zijn. Op tevredenheid of ontevredenheid van de ambtenaren kunnen wij bij de rege ling der salarissen niet te zeer letten. Hoewel ik nu allen eerbied heb voor het werk der brug wachters, behoort het stellig toch niet tot het allergewichtigste of allerzwaarste. Het is eenvoudig handenarbeid en die moet natuurlijk be taald worden. Men vergete echter ook niet, dat, moge hun loon al niet hoog zijn, zij het zomer en winter vast hebben. Ik geloof dat hun loon, zooals het thans is geregeld, voldoende is. De heer Pera. M. d. V. De heer Sijtsma sprak van een loon van ƒ12.— als een noodzakelijk bedrag. Wanneer men nu zulk een bedrag voorstelt, als moetende zijn het minimum, dan geloof ik niet dat daardoor de tevredenheid onder de ar beiders zal worden bevorderd. Nu stel ik daartegenover het volgende. Toen in eene vergadering van de Kamer van Arbeid aan een werkman de vraag werd gesteld: wat acht gij voor een gezin met eenige kinderen noodzakelijk, antwoordde hij ƒ9.En dat was een zeer achtenswaardig persoon uit onzen kring die met ernst sprak, zoodat aan die uitspraak wel eenige waarde mag worden gehecht. Natuurlijk zou ik het zeer toe juichen, wanneer iedere arbeider ƒ12.kon verdienen, maar het geld er voor moet er dan ook zijn. En wanneer nu door een werkman geconstateerd wordt, dat een huisgeztn met ƒ9,kan toekomen, dan moet in deze vergadering niet vast gesteld worden, dat het loon minstens ƒ12.moet zijn. Volgn. 67 wordt hierna zonder hoofdelijke stemming goed gekeurd. Yolgns 68 en 69 worden zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. De Voorzitter. Hier komt nu in behandeling het voor stel van Burg. en Weth., gedaan op verzoek van de afdeelingen, om als volgn. 69a 1400.— uit te trekken voor presentiegeld voor de leden van den Raad. Burg. en Weth. stellen voor, onder nadere goedkeuring van Gedeputeerde Staten, het presentiegeld te bepalen op 1.50 voor elke vergadering. (De heer P. J. Mulder komt ter vergadering). De heer van Kempen. M. d. V. Het doet mij genoegen, dat Burg. en Weth. ook hebben ingezien, dat de tijd is gekomen om aan de leden van den Raad presentiegeld te geven, vooral met het oog op de werklieden, die tot leden zijn verkozen. Nu heb ik in de afdeelingen gelegenheid gehad die zaak en détail te bespreken. Eene zoo gedetailleerde bespreking acht ik in eene openbare vergadering minder gewenscht, maar wensch alleen te releveeren, dat behalve den tijd, dien de werklieden missen door de Raadsvergaderingen bij te wonen, zij nog als Raadslid heel wat verlies aan tijd als anderszins hebben. Het is daarom M. d. V.., dat ik meende, dat een bedrag van 2 niet te hoog zou zijn. Indien men nu zegt: ƒ2.— is te hoog, wij willen 1.50 geven, dan kunnen we even goed zeggen: wij zullen 0.50 geven. Wij moeten vaststellen een bedrag, dat naar onze overtuiging voldoende schadevergoeding geeft voor datgene wat door die personen wordt gemist. Daarom acht ik een bedrag van f 2.niet te hoog. Ik zou dus willen voorstellen, M. d. V., het voorgestelde bedrag te verhoogen zoodanig, dat een bedrag van 2.— aan ieder Raadslid kan worden uitgekeerd. De heer Pera. Ik wensch daaraan iets toe te voegen. Ik was wel genegen om mij met het voorstel van Burg. en Weth. te vereenigen en 1.50 presentiegeld toe te staan doch heb daarna het advies ingewonnen bij een fatsoenlijk werkman aan wiens oordeel ik waarde meen te mogen hechten, omtrent het bedrag. Toen werd mij verklaard, dat het niet alleen gold het bijwonen van de Raadszittingen, maar dat er nog andere dingen bijkwamen, als onderzoek, enz., zoodat de ver goeding voor tijd waarlijk wel 2.mocht wezen. Dat zou voor mij een reden zijn om ook te stemmen voor 2. De Voorzitter. Burg. en Weth. hebben deze zaak ook overwogen en daarbij tevens rekening gehouden met Gedepu teerde Staten. Ik meen dat maar bij hooge uitzondering elders het bedrag hooger is gesteldin Amsterdam b. v. wordt 3.— gegeven, maar daar bestaan geheel andere levens- onstandigheden. Wij meenen, dat 1.50 werkelijk eene vol doende vergoeding is; wanneer een werkman een hal ven dag moet verzuimen, dan is die vergoeding niet zoo gering. Die kwestie is echter moeilijk precies te begrenzen; men kan 2.— geven, en ook 2.50. Wij vinden nu eenmaal 1.50 voldoende laat nu de Raad beslissen. De heer Van Kempen. Ik zou niet gaarne den voorzitter van dezen Raad boos maken; dat is nooit mijne bedoeling geweest. Daarom doet het mij genoegen dat het zoo wordt opgevat; dan zal het gemakkelijk zijn deze zaak uit te maken. Het amendement-van Kempen wordt voldoende ondersteund, zoodat het verder een onderwerp van beraadslaging kan uit maken. De Voorzitter. Het voorstel luidt nu: het door Burg. en Weth. voorgestelde bedrag met 450.— te verhoogen. De heer A. J. van Hoeken J Jz. Afgezien van het amen dement van den heer van Kempen, wensch ik deze vraag te stellen: is het niet beter [dezen post te brengen onder een nieuw art. 59a m. i. behoort hij geplaatst te worden bij de jaarwedden der wethouders, als beter met de waardigheid van den Raad overeenkomende en niet zooals thans bij de jaar wedde van den concierge van het archief. De Voorzitter. Het is een ander artikel, en u weet, dat de gemeente-begrooting is ingericht naar een model, en in den bekenden vorm, dien Ged. Staten hebben vastgesteld, komt het presentiegeld voor de Raadsleden na alle jaarwedden. De heer A J. van Hoeken J.Jz. Dan leg ik er mij bij neer. Het voorstel van den heer van Kempen wordt in stemming gebracht en aangenomen met 16 tegen 13 stemmen. Voor stemmen de heeren: Pera, Aalberse, P. J. van Hoeken, Kerstens, P. J. Mulder, Sijtsma, Bosch, van Kempen, Bots, van Tol, Witmans, A. J. van Hoeken, J. P. Driessen, Timp, A. Mulder en De Lange. Tegen stemmen de heeren: Drucker, van Hamel, Zaaijer, van Dissel, de Vries, Hasselbach, Kaiser, de Goeje, van Lidth de Jeude, L. Driessen, Kroon, Korevaar en Fockema Andrem. Volgn. 69a wordt alsnu gewijzigd zonder hoofdelijke stem ming goedgekeurd. De volgnrs 7076 worden achtereenvolgens zonder beraad slaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Beraadslaging over volgn. 77, luidende: ^Onderhoud en aan koop van meubelen voor die gebouwen of vertrekken f 1400. De heer Fockema Andreae. Uit de toelichting van dezen post blijkt dat Burg. en Weth. ook de Raadszaal van over gordijnen wenschen te voorzien. Mij komt dit geheel over bodig voor. Het is dunkt mij twijfelachtig of deze passen bij den stijl van deze zaal en zij zullen zeker veel licht wegnemen. Ik stel dus voor dit volgn. met 180.— te verminderen, de som door Burg. en Weth. bestemd tot aankoop van over gordijnen voor deze zaal. Het amendement wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De Voorzitter. Het is een bezwaar tegen overgordijnen, dat zij het licht wat benemen, maar daartegen zal hier zooveel mogelijk gewaakt worden. En wat den stijl betreft wij meenden juist dat overgordijnen bij den stijl van deze zaal behoorden. Natuurlijk zouden zij alleen bij feestelijke gelegen heden gebezigd worden, en overigens zóó opengeschoven, dat zij weinig licht wegnemen. Wij hebben het voorstel nü gedaan, omdat wij vroeger de opmerking wel eens, ook in de sectiën, hebben vernomen, dat, nu wij eenmaal een mooi tapijt en moeie gobelins hebben, de houten blinden erg afsteken. Wan neer bij een feestelijke ontvangst deze zaal daartoe gebezigd werd, werd de meening wel eens uitgesproken, dat de zaal bepaald ontsierd werd door dit gemis aan overgordijnen. De heer Hasselbach. M. d. V. Het plaatsen van overgor dijnen is niet zoo gemakkelijk. De geheele betimmering aan de ramen zal dan moeten worden veranderd. Ik geloof dat wij het best zonder overgordijnen kunnen stellenbij feestelijke gelegenheden kunnen wij dan tijdelijk door het een of ander in dat gemis wel voorzien. De heer P. J. van Hoeken. Hoewel de zuinigheid van den heer Fockema Andrea; prijzende, vind ik toch wel dat wij ons hier de weelde van overgordijnen mogen veroorloven. Zooals het nu is, is het zoo kaal mogelijk; zelfs in kleine huisjes vindt men overgordijnen, dus mag het hier ook wel.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1901 | | pagina 4