142 DONDERDAG 24 OCTOBER 1901. De yooRZiTTER. Dan komen wij te kort. De heer Witmans. Daarop zou wel iets te vinden zijn; bijv. wanneer de progressie zoodanig geregeld was, als ik zooeven aangaf, het te kort zou dan uit de Inkomstenbelasting kunnen worden gevonden. De Voorzitter. Volgens de wet moet bij eene huurwaarde van 437.50 het maximum getal opcenten geheven worden. Ilooger mogen wij niet gaan. De heer de Lange. M d. V. Ik ben het geheel met U eens, dat wanneer eene wijziging tot stand komt, deze zoo moet zijn ingericht, dat het eindresultaat is, dat wij 80000 ont vangen. Maar ik ben het ook eens met den heer Witmans, dat het best mogelijk is eene andere regeling te maken. Wij beginnen nu met 50 opcenten tot eene huurwaarde van 175.— en eindigen met 68 opcenten bij eene huurwaarde van meer dan 350.Wij kunnen toch maken 4 klassen en dan in de hoogste klasse brengen de aanslagen naar eene huurwaarde van meer dan 437.50. Dan zouden wij al een aardig eind vorderen. De Voorzitter. Maar dan moeten wij ook meer opcenten heffen. De heer de Lange. Natuurlijk. Er moet eerst een staat zijn van de panden en de verschillende huurwaarden, waarover de 80000.— moet worden omgeslagen. Het percentage zal dan moeten worden veranderd, zoodat huizen met een huur waarde van meer dan 437,50 hooger zullen worden belast. Maar perceelen beneden de 437,50 zullen dan minder be hoeven te betalen. De Voorzitter. Dat is, zoo algemeen gesteld, onjuist; reken U het maar eens uit. Daarom zeg ik, dat een debat daarover vol strekt ongeschikt is voor deze vergadering. Dan moet daarvan een afzonderlijk voorstel worden gemaakt, als men die richting zou uitwillen. Ook om andere redenen is al te groote progressie af te raden. Wij moeten ons bepalen tot onze gemeente. Leiden is Leiden en niet eene andere stad. Wanneer hier de progressie al te zeer wordt opgevoerd, dan zou men vele menschen de stad uitdrijven. Dat zou dus hoogst onverstandig wezen, wij moeten daaraan niet tornen. Maar het is absoluut onmogelijk daarover thans hier een debat te voeren. Volgn. 4 wordt daarop zonder hoofdelijke stemming goed gekeurd. Volgn. 5 wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Volgn. 6 wordt aangehouden. Volgnrs 7—10 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Beraadslaging over Volgn. 11, luidende: «Opbrengst voor banken of staanplaatsen in hallen, op markten en dergelijke openbare plaatsen." f 22000. De heer Sijtsma. Ik heb gehoord, dat er behalve mijn persoon ook andere leden bezwaar hebben gemaakt tegen de kermis, waarvoor op dezen post is uitgetrokken 6000.Ik zou willen voorstellen dien post te schrappen. De kermis heeft, dunkt mij, haar recht van bestaan verloren. De gegoeden keerden haar al lang den rug toe. De burgerstand wil haar ook niet meer, dus blijft zij alleen over voor den zoogenaam- den minderen man. En ik zou ook niet graag het kermisge- woel willen zien. Ik zou er mijn kind niet aan bloot stellen om daar in te ademen den bacil van zedeloosheid en bande loosheid. "Wat ik nu voor mijzelf niet wil, wil ik ook niet voor mijne minder gezegende natuurgenooten. Daarom zou ik wil len voorstellen dezen post te schrappen of, waar dit niet kan, te besluiten de kermis af te schaffendan vervalt de post van zelf. De Voorzitter, Ik laat uw oordeel over de kermis geheel daar. Ik vind het ook niet heel mooi, dat amusement, maar het volk stelt er nog prijs op. Evenwel wat U voorstelt is niet mogelijk. Wij zijn verplicht onze eigen verordeningen na te leven, en zoolang deze verordening bestaat, kunnen wij dezen ontvangpost niet van de begrooting weglaten. Daarom zal U dus moeten doen een apart voorstel om de verordening te wijzigen. Zoolang de kermis bestaat kunnen wij toch niet inkomsten schrappen. Dit zou het beste middel zijn om de kermis in bloei te doen toenemen. De heer Sijtsma. Dan zou ik gaarne het voorstel willen doen om de kermis af te schaffen. De Voorzitter. Dat kan toch nu niet worden behandeld een dergelijk ingrijpend voorstel bij gelegenheid van de be handeling der begrooting. Maar ik wil het wel aan den Raad vragen. De heer van Kempen. Ik vind deze zaak niet geschikt om die even tusschen de begrooting in af te handelen. Wanneer er kwestie van is, dat eenige leden voornemens zijn een voorstel te doen tot afschaffing van de kermis, dan moeten zij dat gemotiveerd doen, en daartegenover iets stellen, dat de bezwaren, daaraan verbonden, aan den anderen kant worden weggenomen, bijv. door het gemakkelijk te maken dat een of twee dagen op een jaar een volksfeest wordt georganiseerd voor de Leidsche ingezetenen, de werklieden, de mindere klasse. Maar dat is eene zaak, die zoo ingrijpend is, en aanleiding geven zal tot zoodanig lange discussies, dat het onmogelijk is zoo maar te gaan voorstellen de kermis af te schaffen bij dit punt der begrooting. En indien dit artikel eens werd ver worpen, dan zou de kermis nog meer worden uitgebreid, want dan behoefde voor de kramen enz. geen plaatsgeld te worden betaald. Ik zou u in overweging geven, M. d. V., de discussie over deze zaak te doen sluiten. Te gelegener tijd kunnen wij dan op deze belangrijke zaak terug komen. De Voorzitter. Ik heb geen recht om de discussie te sluiten, dus moet ik wel vragen of nog iemand het woord verlangt. Daarna wordt, niemand meer het woord verlangende, volgn. 11 zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. De volgnrs. 42, 13 en 14 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. De Voorzitter. Volgn. 15 moet worden verminderd, omdat gebleken is ik kan dit nu eerst mededeelen dat het Gymna sium telt 98 leerlingen, waarvan 66 betalen 100.,31 ƒ75. en 1 60. -, zoodat de opbrengst der schoolgelden is ƒ8985. De geraamde opbrengst van 9837.— moet dus worden ver minderd met 852.—. De helft van dat verlies krijgen wij echter van het Rijk terug. Volgn. 15, met 852 verminderd, wordt zonder beraadsla ging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. De Voorzitter. Volgn. 16 moet om dezelfde reden vermin derd worden met 1227. De volgnrs. 16, aldus verminderd, en 1723 worden ach tereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. De Voorzitter. Volgn. 24 moet worden verhoogd met ƒ156.-wegens huur van eene woning op de Oude Heerengracht. De volgnrs 24, verhoogd met 156, en 2530 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Beraadslaging over volgn. 31, luidende: «Krankzinnigen gesticht «Endegeest"" 14776.-. De heer de Lange. M. d. V. Burg. en Weth. hebben aan de Commissie van Beheer van Endegeest overgebracht het verzoek in de sectiën gedaan. Mag ik vragen of de Commissie daarop reeds heeft geantwoord? De Voorzitter. Als voorzitter van de Commissie voor Ende geest wil ik wel mededeelen, dat de Commissie het niet wensche- lijk acht de exploitatierekening publiek te maken; maar er is absoluut geen bezwaar tegen, dat de begrooting ter inzage van de leden in de leeskamer wordt gelegd, zooals ook geschied is. Trouwens, de rekening moet later toch door den Raad wor den goedgekeurd. De begrooting evenwel moet slechts door de Commissie aan Burg. en Weth. worden medegedeeld, om het saldo in onze begrooting op te nemen. Daarom bestaat er dan ook geen bezwaar tegen, dat de Raad eveneens inzage kan nemen van de begrooting. De heer de Lange. Ook in het gemeenteverslag kunnen wij omtrent de financieele zijde van deze inrichting niets te weten komen. Nu kan het echter wel eens zijn, dat een lid van den Raad op een willekeurig tijdstip omtrent dezen tak van den gemeentelijken dienst iets wil weten, maar hoe zal hij aan die wetenschap komen, als, zooals hier nu het geval is, de bewuste stukken slechts enkele dagen ter visie liggen? De Voorzitter. Wanneer een stuk in de leeskamer ter lezing heeft gelegen en Burg. en Weth. dus van oordeel zijn, dat de lectuur niet schadelijk kan zijn voor de leden van den Raad, dan kan men zulk een stuk altijd wel eens terugkrijgen. De heer de Lange. Wanneer dus een lid van den Raad voor een bepaald doel eens inzage van de begrooting wenscht te hebben, dan vindt hij daartoe altijd op verzoek aan den Burgemeester gelegenheid De Voorzitter. Zeker, alleen natuurlijk niet, wanneer de stukken juist bij Gedeputeerde Staten mochten zijn. Volgn. 31 wordt Hierna zonder hoofdelijke stemming goed gekeurd. Volgnrs. 32—43 worden achtereenvolgens zonder beraad slaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1901 | | pagina 14