DONDERDAG 24 OCTOBER 1901.
141
Wij doen niet alleen onderzoek naar de vragen, die de
heer de Lange doet, maar ook naar de vragen van de andere
leden van den Raad. Het is dus, geloof ik, absoluut ongegrond,
het Dag. Bestuur daarvan een verwijt te maken.
De heer A. J. van Hoeken J.Jzn M. d. V. Met genoegen heb ik
verschenen Maandagavond de drie verschillende sprekers ge
hoord, die in het Volkshuis over de Zondagsrust hebben
gesproken. Een dezer sprekers was de heer Sijtsma, die
eveneens sterk geijverd heeft voor Zondagsrust, niet alléén
voor kappers en barbiers, maar voor allen die op Zondag in
eenige betrekking zijn. Nu zou ik hem de vraag willen stellen,
waar hij de handelwijze, die door Burg. en Weth. is gepleegd,
goedkeurt en waar hij heel gemakkelijk over de kwestie van
de Zondagsrust is heengegleden, hoe hij dat voor zichzelf
kan verantwoorden en hoe dat niet in strijd is met zijne
opinie over Zondagsrust.
De heer Pera, Slechts een paar woordenM. d. V. De heer
Fockema Andreae heeft erop gewezen, dat het besluit eenmaal
is gevallen en de verplichting zou bestaan voor de gemeente
om zich daaraan te houden. Ik wil alleen naar aanleiding
daarvan opmerken, dat indertijd door sommige leden aan
den Raad het recht is betwist geworden een dergelijk besluit
te nemen.
IJ, M. d. V., maakte op het oogenblik eene vergelijking
tusschen de subsidie verleend aan den schouwburg en den
steun te verleenen aan de electrische tram. Nu is altijd, ik
behoef het niet te zeggen, jaar op jaar dat de subsidie
voor den schouwburg werd aangevraagd, het toestaan daar
van afhankelijk geweest van zekere omstandigheden, b.v. of
er aanmerking was of wat er overigens mocht wezen. De
subsidie voor de electrische tram wordt voor een bepaalden
tijd gevraagd of verleend, dus daar is inbreuk maken niet
mogelijk. De omstandigheden zijn dus niet gelijk. Ik zal dan
ook tegen den post stemmen krachtens het door mij inge
nomen standpunt, dat de Raad nooit het recht heeft gehad
vijftien jaren vooruit te loopen.
De heer Fockema Andrew. Van de redeneering van den
heer Pera begrijp ik niets. Het subsidie voor eene electrische
tram wordt voor een bepaalden tijd gevraagd en voor dien
tijd gegeven, en daarvan kan men dan niet af. De heer Pera
heeft daartegen niet het minste bezwaar; dus geen bezwaar
hiertegen, dat men den Raad voor zoovele jaren bindt, als
waarvoor het subsidie is verleend.
Maar nu komen wij aan het subsidie van den schouwburg,
een subsidie dat is niet betwistbaar eveneens gevraagd
en verleend voor een bepaalden tijd. En nu behoeft de Raad
zich volgens den heer Pera daaraan niet te houden. De Raad,
die het subsidie verleende, mocht den Raad van enkele jaren
later niet binden, wat wel mocht waar het de electrische tram
gold. Dat is eene redeneering, waarvan de logica mij ontsnapt.
De heer Pera. De heer Fockema Andreae begrijpt dit niet
goed. Ik hoorde bij gelegenheid in de Provinciale Staten iemand,
een onder de Liberalen hooggeacht persoon, deze korte uit
drukking bezigen, waardoor de persoon bij mij in hooge
achting kwam: het is een beginselquaestie, en daardoor loopen
de gedachten uiteen. Het schijnt dat de heer Fockema Andreas
het verschil tusschen het subsidie aan den schouwburg en aan
de electrische tram verleend, niet ziet. Het eerste subsidie
geldt een zaak van beginselhet laatste is eene gewone maat
schappelijke zaak. Wij achten het uit beginsel niet geoorloofd,
dat de gemeente een schouwburg steunt. En dus heeft naar
onze meening een Raad stellig niet het recht om 15 jaren
achtereen een subsidie aan een schouwburg tè verleenen, en
daardoor een volgenden Raaddie er anders over denktzoo
lang te binden.
Evenmin als de gemeente eene kerk subsidie geeft, ligt het
op haren weg om een schouwburg te steunen.
Iets anders is het met eene electrische tram. Daar geldt
het eenvoudig de vraag of het belang der gemeente mede
brengt, zulk een tram voor een bepaald aantal jaren geldelijk
bij te staan.
De heer Drucker. Slechts twee opmerkingen.
Nu wordt er bijgehaald de quaestie van de Zondagsrust,
die er hoegenaamd niets mede heeft te maken; in de afdee-
lingen is dan ook blijkens het verslag daarover geen woord
gesprokener is daar alleen gevraagd om eenige goede voor
stellingen tegen lagen entreeprijs. Nu leert de ervaring, dat
men den kleinen burgers in de week geen dienst doet met
zulk eene voorstelling: hun dagtaak is in den regel te lang
geweest, dan dat zij 's avonds nog met genoegen zulk eene
uitspanning genietende menschen kunnen dus in den regel
van goede voorstellingen alleen genieten op Zondag. En nu
ben ik het geheel met den heer Sijtsma eens, dat men de
ontspanning van de menschen op Zondag moet trachten te
veredelen.
Thans een enkel woord over het door den heer Pera
gesprokene.
De heer Pera heeft volkomen gelijk, dat een electrische
tram en een schouwburg niet gelijk zijn; maar waar hij zegt,
dat het subsidie aan den schouwburg een beginselquaestie
raakt, wat niet het geval is met een subsidie aan een tram,
daar wil ik hem toch er op wijzen, dat er ook wel menschen
zijn geweest, die om des beginsels wille tegen subsidieering
van een tram hebben gestemd, omdat deze bijv. op Zondag
reed. Er kan dus bij het subsidieeren van een tram ook een
beginselquaestie betrokken zijn. Wij weten nooit, bij welke
zaak wél, en bij welke zaak niet een beginselquaestie kan
voorkomen.
Maar wat de heer Fockema Andreoe heeft beweerd, en ik
ook beweei', is dit, dat juridisch de zaak volkomen gelijk is.
Of de Raad, die zeker het formeele recht had de subsidie toe
te kennen, subsidie geeft aan een tram of aan een schouw
burg, is rechtens volkomen op dezelfde wijze te beoordeelen.
Volgn. 177, daarop in stemming gebracht, wordt aange
nomen met 15 tegen 14 stemmen.
Voor stemmen de heeren Drucker, van Hamel, Zaaijer, van
Dissel, de Vries, Hasselbach, Kaiser, deGoeje, Sijtsma, Witmans,
van Lidth de Jeude, L. Driessen, Kroon, Korevaar en Fockema
Andreoe.
Tegen stemmen de heeren Pera, Aalberse, P. J. van Hoeken,
Kerstens, P. J. Mulder, Bosch, van Kempen, Bots, van Tol,
A. J. van Hoeken J.Jzn., J. P. Driessen, Timp, A. Mulder en
de Lange.
Volgnrs. 178—183 worden achtereenvolgens zonder beraad
slaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
De Voorzitter. Volgn. 184 moet worden verminderd met
f 323.daar het nadeelig saldo geringer is.
Volgn. 184 wordt aldus zonder hoofdelijke stemming goed
gekeurd, nadat eveneens zonder hoofdelijke stemming de be
grooting der Bank van Leening is vastgesteld in ontvangst
en uitgaaf op f 9990.
Volgn. 185 wordt aangehouden tot na de behandeling dei-
Ontvangsten.
Aan de orde is de behandeling der Ontvangsten.
Volgnrs 1—3 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging
en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Beraadslaging over volgn. 4, luidende: »Opcenten op de
hoofdsom der belasting op het personeel" 79000.
De heer Witmans. Ik heb hierover in de sectie-vergadering
gesproken en het heeft mij bevreemd van Burg. en Weth. dit
antwoord te hebben gekregen»Werd echter eene wijziging
in den door het geachte lid bedoelden geest in de verordening
aangebracht, dan zou het gevolg daarvan zijn dat de middel
klasse, en in het bijzonder de winkelstand, belangrijk hooger
zou worden belast dan thans het geval is."
Zooals ik dat in de sectie-vergadering heb uitgedrukt, zou
mijne bedoeling zijn om in plaats met de progressie op te
houden bij f 350.huurwaarde, daarmede voort te gaan tot
aan f 437.50. Dat is de uiterste grens volgens de gemeente
wet, en mijne bedoeling is zeer zeker, dat eerst bij dat bedrag
de heffing van 68 gemeente-opcenten begint.
De Voorzitter. Daar klopt ook ons antwoord op. Want
wat zal dan gebeuren? Wij zullen dan natuurlijk meer
moeten heffen, anders zal er tekort komen, daar de heffing
moet loopen in gelijke étapes van 175.tot f 437.50 huur
waarde. Dan zullen juist de menschen, die U niet in de klasse
van 68 opcenten wilt hebben, daarin vallen en misschien
meer moeten betalen. Wanneer u stijgt tot 437.50, zullen
wij, om dezelfde som te krijgen, meer dan 68 opcenten moeten
heffen en dus meer personen in de hoogere klassen moeten
treffen. Het is eene heele berekening, en wanneer de heer
Witmans de berekening eens goed haa gemaakt, dan zou hij
bemerkt hebben, dat de menschen die hij wil ontlasten, juist
door toepassing van zijn denkbeeld hooger zouden worden
belast, want het geld moet er komen. Verhoog ik bijv. het
maximum aantal opcenten tot 100, dan vallen iuist de men
schen, die hij wil ontlasten, in eene hoogere klasse dan van
68 opcenten. Men mag niet in eens een sprong nemen van
50 op 100, maar de verdeeling moet in gelijke étapes ge
schieden. Doch het is werkelijk een onderwerp niet vatbaar
om hier besproken te worden, daarvoor zijn er veel te veel
berekeningen noodig. Trouwens Burg. en Weth. zullen niet
met een voorstel tut wijziging komenwil een lid van den
Raad daartoe het initiatief nemen, dan moet hij zelf een
voorstel indienen.
De heer Witmans. Het is niet mijne bedoeling om iemand
die nu 68 opcenten betaalt meer te doen betalen. Iemand
die nu 350.verwoont, betaalt 68 opcenten; welnu, in mijn
stelsel zal iemand, f 450.verwonende, ook 68 opcenten
betalen.