140
DONDERDAG 24
OCTOBER 1901.
Van Kempen c. s., van twee kwaden moet kiezen, doet men
het beste het minst kwade te kiezen. Mij doet het in elk
geval genoegen en ik ben er mede ingenomen, dat Burg. en
Weth dezen weg hebben ingeslagen.
De heer Fockema Andreae. M. d. V., over het amende
ment van den heer van Kempen en over die Zondags-volks
voorstellingen een enkel woord.
Wat betreft de voorstellingen zelf er is gevraagd door
het Dag. Bestuur om voorstellingen van goede stukken,
zedelijke stukken tegen een prijs, die de voorstellingen toe
gankelijk maakt voor velen. Het Schouwburgbestuur dat
is mij in andere kwaliteit bekend heeft daarop terstond
geantwoord, dat het zijn best zou doen de opvoering van
dergelijke stukken te bevorderen. Van die pogingen is echter
volstrekt niet het gevolg de opvoering van a. s. Zondag De
schouwburg is door Gebrs. van Lier voor a. s Zondag gehuurd;
en wat het bestuur alleen heeft gedaan is een oordeel vellen
over de vraag, of het stuk, dat door Gebrs van Lier zal
worden opgevoerd, is een fatsoenlijk, zedelijk stuk; en het
is mij niet bekend, dat daaraan iets mankeert. Van de pogin
gen echter, die door het bestuur gedaan zijn om het geven
van goede voorstellingen te bevorderen, tegen lagen prijs, zal
het eerste gevolg wezen eene opvoering, te geven door het
gezelschap, samengesteld door mevrouw Rössing-Sablairolles
met de bedoeling uitsluitend op te voeren stukken van
litteraire waarde en beteekenis. Ik weet niet welk stuk dat
zal zijn, maar de eerste voorstelling zal weldra plaats hebben.
Of het nu is in strijd met de Zondagsrustdat hier op
Zondag wordt gearbeid door acteurs en actrices ja, rust
genieten zij dan niet; maar dat zou ook een rust zijn, die
zij op den Zondag niet verlangen, want dat zou te slecht
uitkomen voor hunne kas. Zij wenschen juist op Zondag te
spelen, wanneer zij behoorlijke condities kunnen verwerven,
omdat anders hun bestaan, dat dikwijls toch al zeer moeilijk
is, zou worden bedreigd.
De veel besproken en zeer terecht gecritiseerde redevoering
van den heer Taco H. de Beer mag waarlijk niet leveren een
argument voor eene beoordeeling van het tooneel in het al
gemeen. Er is tegen die redevoering van Taco de Beer, die
de zaak naar het oordeel van velen zoo averechts voorstelt,
al zooveel gezegd, dat ik daarover hier niet opnieuw behoef
te spreken. Maar in elk geval mag ik aannemen, dat die
rede niet mag gelden als een argument tegen het tooneel.
Ik kan den heer de Lange, die, naar ik wel durf gissen,
niet zoo volkomen op de hoogte is, ook in dit opzicht gerust
stellen, dat niet de stukken van laag gehalte het meeste
succes hebben; integendeel, de stukken van hoog gehalte
hebben het meeste succes. En laat ons dit er bij zeggen tot
eer van Leidendat de tooneelisten zelf zeggendat men in
dat opzicht in weinig plaatsen zoo kieskeurig is als in Leiden,
en dat men dwaas doet met in Leiden te komen anders dan
met een fatsoenlijk en degelijk stuk, omdat andere stukken
hier nooit succes hebben.
Wat betreft het denkbeeld van den heer van Kempen, om
tegen dezen post te stemmen, zelfs dan, wanneer het recht
matig was, zou het toch, naar mijn oordeel, in de gegeven
omstandigheden hoogst ongeoorloofd zijn. Er zijn begrippen
van fatsoen, die niet alleen een particulier behoort te hebben,
maar ook een publiek lichaam. En voor de nieuwe leden van
den Raad mag ik nog eens de geschiedenis dezer zaak vermelden.
Voor enkele jaren is door het schouwburg-bestuur aan den
Gemeenteraad medegedeeld: wij kunnen onmogelijk aan de
eischen, die ter wille van de veiligheid aan het gebouw worden
gesteld, bevredigen, wanneer wij niet kunnen aangaan eene
geldleening. En wij durven die niet aangaan, wanneer wij
niet de zekerheid hebben die te kunnen aflossen. Wij stellen
dus ons besluit afhankelijk hiervan, of het subsidie, dat wij
thans genieten, voor een aantal jaren vast toegezegd wordt.
Zoo ja, dan zullen wij de verbeteringen aanbrengen, en den
schouwburg blijven exploiteeren. Zoo neen, dan kunnen wij
dit niet doen, maar moeten wij den schouwburg sluiten.
Daarop is toen door den Raad geantwoord: Wij verzekeren
u voor een bepaald aantal jaren een subsidie van f 1500.—.
En nu komt het mij voor, dat evengoed als een particulier
onder die omstandigheden zedelijk genoodzaakt zou zijn, althans
voor het bepaalde tijdvak, het subsidie te geven, ook een
publiek-rechtelijk lichaam dezelfde verplichting heeft.
De heer van Kempen vraagt en ontvangt voor de derde
maal het woord.
De heer van Kempen. Ik dank de vergadering voor hare
welwillendheid.
Over de appreciatie van het tooneel en de opgevoerde stukken
wensch ik niet in debat te tredenik kom alleen terug op de
Zondagsrust. En als de heer Fockema Andrere spreekt van fat
soenlijk, dan is het ook fatsoenlijk niet alleen Zondagsrust te
wenschen voor ambtenaren en fabrieksarbeiders, maar ook
voor tooneelisten en al de personen aan een tooneel verbonden.
Ik moet er daarom ook mijne groote verbazing over uitspreken,
dat een godsdienstonderwijzer als de heer Sijtsma, die zoo
dikwerf in het openbaar voor Zondagsrust geijverd heeft en
zeker in godsdienstige bijeenkomsten de menschen heeft laten
zingen; »Laat ons den Zondag wijden met psalmen tot Gods
eer", thans hier optreedt'als verdediger van het denkbeeld,
om de menschen des Zondags uit hun huis te lokken om naar
de komedie te laten gaan.
De heer de Lange. In de eerste plaats wensch ik den
heer Drucker te doen opmerken, dat ik volstrekt niet heb
getracht de zaak in een belachelijk daglicht te plaatsen;
daartoe heb ik niet de minste neiging gehad, de zaak is er
veel te ernstig voor. Dat er leden waren die lachten toen ik
zeide, dat Burgemeester en Wethouders succes hadden met
hunne pogingen bij het Schouwburgbestuur, want dat er
Zondag nu zou worden opgevoerd: »Mensch erger je niet,"
dat was niet mijn schuld.
De heer Sijtsma zeide dat wij van twee kwaden het minst
kwade moeten kiezen, want dat de menschen als zij niet
naar den Schouwburg kunnen gaan, zich dan naar andere
minder goede gelegenheden begeven. Ik zou zeggen: van
twee kwaden moet men er niet een kiezen.
Wie zal verder uitmaken wat «goede" stukken zijn. Wat
de heer Sijtsma goed noemt, noem ik wellicht niet goed.
In zulk soort zaken moesten Burg. en Weth. zich neutraal
houdenzij moesten geen pogingen aanwenden om een groot
deel onzer ingezetenen, die mijns inziens Zondagsavonds thuis
behooien in den huiselijken kring, uit hun huis te lokken.
Hebben de menschen geen gelegenheid om op Zondag naar
den Schouwburg te gaan, en willen zij dan toch naar eene
andere, misschien nog minder goede gelegenheid, welnu, dat
moeten zij zelf weten, dat doen zij op eigen verantwoorde
lijkheid. Maar wanneer het Gemeentebestuur pogingen aan
wendt om door goedkoope tooneelvoorstellingen de menschen
uit hun huis te halen, dan draagt het eene mede-verant
woordelijkheid voor het verkeerde gebruik van den Zondag,
die het niet moet dragen.
De heer Fockema Andrem meende, dat ik wel niet zoo goed
op de hoogte van het tooneel zou zijn, en dat ik wellicht
daardoor tot de conclusie was gekomen, dat de minst goede
stukken het meeste succes hebben. Ik wil gaarne erkennen
dat ik als schouwburgbezoeker slecht op de hoogte ben, maar
ik ben een getrouw dagbladlezer en om mijn tekort aan kennis
van het tooneel eenigszins aan te vullen, lees ik getrouw de
recensies van de tooneelcritici. En daaruit heb ik geleerd,
dat de stukken van het minste gehalte altijd de beste recettes
geven. Verleden nog hebben wij kunnen lezen een mededee-
ling van een onderhoud van een dagbladschrijver met een
oud tooneelist, waarin de laatste als zijne meening uitsprak,
dat, wat de keuze van de op te voeren stukken betreft, met
het oog op de finantiën, we weer terug zouden moeten naar
den tijd van voor veertig jaar, daar het publiek liefst draken
ziet; en al zijn deze stukken nu niet bepaald van onzedelijke
strekking, zij zijn toch ook alles behalve van opvoedende kracht.
Maar de grondtoon van mijn opmerking was deze, dat ik
betreur, dat Burg. en Weth. zich in deze ernstige zaak hebben
gemengd, die m. i. niet tot hun terrein behoort.
De Voorzitter. Het was mijn stellig voornemen, nooit in
mijn leven meer mij in een debat over de Schouwburgsubsidie
te mengen, daar er reeds zooveel over is gesproken, leder
kent mijn oordeel, zoowel over de juridische als de moreele
zijde van deze zaak. Maar ik wil nu toch nog dit zeggen,
dat, al had de heer Aalberse gelijk gehad, dat de band tusschen
de gemeente en den schouwburg kon worden verbroken, dan
zou het toch in hooge mate een daad van kwade trouw zijn op
de bij Raadsbesluit tot stand gekomen regeling terug te komen.
Gesteld eens, dat een subsidie was verleend aan een tram
voor een zeker aantal jaren en dat wij die het tweede jaar
in den steek zouden laten, dan zou, behalve dat ook de rechter
wel tusschen beide zou komen, ieder dat, meen ik, vinden
een daad van kwade trouw en oneerlijkheid. Ik kan niet
aannemen, dat de Raad zoo'n weg zou willen bewandelen.
Ten slotte moet ik ook iets zeggen over den aanval tegen
het Dag. Bestuur gericht door den Heer de Lange, die ons
er een verwijt van maakt, dat wij aan den wensch van eenige
leden, geuit in de secties, gevolg hebben gegeven. Door het
gevraagde onderzoek bij het Schouwburgbestuur in te stellen,
zouden wij in het geschil partij hebben gekozen, terwijl wij
verplicht zouden zijn ons neutraal te houden!
Nu, hoe het Dag. Bestuur over de zaak denkt is genoeg
bekend en blijkt trouwens uit het uittrekken van de subsidie
op de Concept-begrooting. Maar afgescheiden daarvan, wat
zou men zeggen, wanneer Burg. en Weth. geen gevolg gaven
aan den in de afdeelingen geuiten wensch Dat zou een zeer
incorrecte handeling zijn van het Dag. Bestuur.
Wij hebben ons gehaast, omdat we het verslag moesten
beantwoorden en omdat wij een antwoord wilden geven op
wat in het verslag gevraagd is.