122
indeeling van bureaux een behoorlijk vertrek beschikbaar te krij
gen, maakt de benoeming van een 4en Wethouder den bijbouw
van een kamer noodzakelijk. De eenige wijze waarop dit alsnog
kan geschieden is door op de groote pers, met opschuiving
van het vertrekje thans voor de boden bestemd, naast de kamer
van den Burgemeester nog een vertrek met twee ramen te
bouwen. Daardoor zal echter de gang naar de kamer van den
Burgemeester nog donkerder worden dan zij thans reeds is, zoo
dat het noodig zal zijn door het aanbrengen van een dak
lantaarn boven die gang in het noodige licht te voorzien.
De kosten van dit werk, dat ook door de Commissie van
Fabricage wordt goedgekeurd, zullen, met inbegrip van het
benoodigde meubilair, '1900.bedragen.
Deze uit een gewone geldleening te vinden schijnt ons niet
wel gerechtvaardigd, maar evenmin zullen zij, naar het ons
voorkomt, geheel ten laste van een dienstjaar mogen worden
gebracht. Wij stellen u daarom voor, zooals in dergelijke
gevallen meer geschied is, de benoodigde gelden aanvankelijk
uit leening te vinden, maar in een tijdsverloop van 5 jaren
weer in de gemeentekas terug te brengen. Nog onlangs werd
op die wijze gehandeld bij de'verbouwing van het Raadhuis
ten behoeve eener uitbreiding der politiebureelen. (Zie Ingek.
Stukken 1900 Nis. 251 en 264 en punt XV van het verhan
delde in de raadszitting van 15 November van dat jaar.)
Op grond van een en ander geven wij Uwe Vergadering
in overweging:
1°. voor den bijbouw en de inrichting van een vertrek op
de groote pers van het Raadhuis een bedrag van 1900.
ter onzer beschikking te stellen, door vaststelling van den
hierbij overgelegden suppletoiren begrootingsstaat
2°. te besluiten, dat gedurende 5 jaren, te beginnen met
het jaar 1902, telken jare een vijfde van ƒ1900.of ƒ380.
op de begrooting in uitgaaf zal worden gebracht op den post
»aankoop van inschrijvingen op het grootboek der nationale
werkelijke schuld".
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 257. Leiden, 30 October 1901.
Een der redenen, waarom door Uwe Vergadering in hare
zitting van 8 Augustus 1.1. tot den aankoop der perceelen
van den heer van Hoeken aan de Binnenvestgracht, nabij de
Oude Heerengracht, werd besloten was de behoefte aan uit
breiding der steenenklopperij, aangezien op de stadstimmerwerf
voor de berging van alle materialen geen voldoende ruimte
meer aanwezig was (Zie Ingek. stukken n°. 188 van dit jaar).
Thans wordt in een in de Leeskamer ter inzage liggend
rapport van de Commissie van Fabricage breedvoerig de wen-
schelijkheid uiteengezet, dat niet een gedeelte van het aan
gekochte terrein, maar dat terrein in zijn geheel, benevens
een der mede aangekochte woningen, reeds aanstonds voor
den dienst der fabricage beschikbaar gesteld en tot hulpwerf
ingericht zal worden. Die materialen en werktuigen, welke niet
dagelijks noodig zijn of slechts in een bepaalden tijd van het
jaar gebruikt worden en op de timmerwerf noodzakelijk in
den weg staan, zullen dan naar de hulpwerf kunnen worden
overgebracht, evenals die, welke hoofdzakelijk in het oostelijk
gedeelte der gemeente benoodigd zijn.
Het zal dan tevens wenschelijk zijn, dat de thans bestaande
toegang tot de steenenklopperij wordt afgesloten en uitslui
tend die aan de Oude Heerengracht als toegang tot de hulp
werf wordt gebruikt. Voorts zal die nieuwe inrichting het
noodig maken dat voortdurend iemand op de hulpwerf
aanwezig is, die met het toezicht kan worden belast. De
Commissie van Fabricage zou daarom den stadswerkman
A. Pijnaker, die thans met het toezicht op de steenen
klopperij belast is, tot bewaarder der hulpwerf wenschen
aangesteld te zien, met verplichting om de hem aldaar aan
gewezen woning te betrekken tegen een huurprijs van ƒ1,30
per week, denzelfden prijs, thans door hem aan huur betaald.
Zij acht het dan echter billijk dat hem tevens een vergoeding
van ƒ25,— voor verhuiskosten worde verleend.
Overigens spreekt het van zelf dat de hulpwerf niet zal
zijn een geheel op zich zelfstaande inrichting maar admini
stratief een onderdeel van de bestaande timmerwerf zal
uitmaken.
Ons geheel met het voorstel der Commissie van Fabricage
vereenigende geven wij u daarom thans in overweging te
besluiten
1°. het geheele onlangs aangekochte terrein aan de Bin
nenvestgracht te verheelen aan de steenenklopperij en tot hulp
werf te bestemmen;
2°. het perceel aan de Binnenvestgracht bij de Oude Hee
rengracht kadastraal bekend onder Sectie A n°. 875, gemeente
Leiden, onder 's hands te verhuren aan A. Pijnaker, alhier,
tegen een huurprijs van 1,30 per week;
3°. aan A. Pijnaker een vergoeding toe kennen van ƒ25,—
ter bestrijding zijner verhuiskosten;
en voorts over te gaan tot vaststelling van den hierbij over
gelegden staat A. ten bedrage van ƒ25,—.
Op den post voor Onvoorziene Uitgaven zijn thans nog ƒ2053.67
beschikbaar.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 258. Leiden, 1 November 1901.
Aangezien de huur van het pakhuis, vroeger gediend heb
bende tot drukkerij, gelegen achter het perceel Nieuwsteeg
n°. 10, den 31en December a. s. expireert en de tegenwoor
dige huurders, de heeren P. J. Burgersdijk en G. D. Niermans
den wensch hebben te kennen gegeven om het gebouw
wederom voor den tijd van 5 jaren onder de bestaande con
dities in te huren, waartegen onzerzijds geen bezwaar bestaat,
geven wij Uwe Vergadering in overweging het pakhuis, ge
legen achter het perceel Nieuwsteeg 10 weder voor den tijd
van 5 jaren, ingaande 1 Januari 1902 te verhuren aan de
heeren P. J. Burgersdijk en G. D. Niermans alhier, tegen
een huurprijs van 175.per jaar en voorts onder de be
staande voorwaarden.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 259. Leiden, 1 November 1901,
Onder overlegging van bijgaand schrijven van Commissarissen
der Stads-Bank van Leening geven wij Uwe Vergadering in
overweging de bij de artt. 17 en 18 van het Reglement der
Bank vastgestelde tarieven voor de heffing van interessen en
de berekening van administratieloon wederom voor den tijd
van 3 jaren aan de Regeering ter goedkeuring voor te dragen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, den 30 October 1901.
Aangezien de termijn, voor welken bij Kon. Besl. van 16
Mei 1899 n°. 42 machtiging is verleend om aan de Bank van
Leening rente en administratieloon te heffen tot een bedrag
in de artikelen 17 en 18 van ons reglement bepaald, den 31
December a s. zal verstrijken, hebben wij de eer UEd.Achtb.
voor te stellen Hare Majesteit de Koningin te verzoeken de
twee genoemde artikelen opnieuw voor een tijdvak van drie
jaren te bevestigen.
Wij zijn van meening dat eene verwijzing naar de verliezen
welke de gemeente in de jaren 1899 en 1900 geleden heeft,
reden genoeg is om dit vei zoek in te willigen.
Commissarissen van de Stadsbank van Leening,
H. van der Hoeven, Voorzitter.
A. I. Witmans, Secretaris.
Aan den Gemeenteraad van Leiden.
N°. 260. Leiden, 1 November 1901.
Bij de ter betaling aangeboden coupons in de geldleening
der gemeente over het le halfjaar 1901 werden mede aange
boden eenige nagebleven coupons over de jaren 1896 en 1897,
gezamenlijk tot een bedrag van 11.25.
Vermits hiervoor geene gelden op den rentepost volgn. 153
der loopende begrooting beschikbaar zijn en de bij Raads
besluit van 29 Augustus 1901 ten laste van den post voor
Onvoorziene Uitgaven van dit jaar gebrachte achterstallige
coupons alleen die van het jaar 1900 betreffen, stellen wij U
voor het bovengemelde bedrag van 11.25 eveneens te betalen
uit de Onvoorziene Uitgaven van 1901, waarop nog ƒ2028.67
beschikbaar zijn.
Deze uitgaaf is opgenomen in den staat model A, gevoegd
bij onze voordracht, opgenomen onder n°. 257 der Ingekomen
Stukken.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 261. Leiden, 30 October 1901.
Onder terugzending van het voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot vaststelling der verordening, houdende wij
ziging van de verordening van den 17den Februari 1898
(Gem.blad n°. 7), regelende de heffing van eene plaatselijke