116
Leiden, 3 September 1901.
Aan Burgemeester en Wethouders der
Gemeente Leiden.
Naar aanleiding van uw verzoek om advies, vervat in uw
schrijven d.d. 13 Juli j.l. N°. 1130 over de verlegging van de
Vaart, heeft de Kamer van Koophandel en Fabrieken de eer
Uw College het volgende mede te deelen.
De Kamer ontveinst niet, dat zij het ontworpen voorstel
van Gedeputeerde Staten met groote verbazing heeft ontvangen,
overtuigd als zij was dat de in 1883 tusschen de gemeente
Leiden en de provincie gesloten overeenkomst omtrent de
doorvaart door Leiden bestemd was om die vaart duurzaam
en voor altijd te behouden.
De Kamer van Koophandel heeft nog eens met ernst de
geschiedenis dier toenmalige vaartverbetering nagegaan, als
mede de beraadslagingen en besprekingen, die toen ter tijde
daarover hebben plaats gehad en eenstemmig, bijkans zonder
eenige uitzondering werd de vaste overtuiging uitgesproken,
dat, mochten voor de gemeente aan de vaart dooi' Leiden
aanzienlijke fmancieele opofferingen verbonden zijn, die op
offeringen toch moesten gedaan worden ter wille van de groote
belangen voor Leiden om de vaart door Leiden te hebben en
duurzaam te behouden.
Niet alleen Burgemeester en Wethouders, niet alleen de
Commissie van Fabricage en de Kamer van Koophandel, doch
ook het College van Ged. Staten zelf heeft meer dan eenmaal
toen ter tijde mondeling en schriftelijk de verzekering gegeven
van de groote belangen, die voor de gemeente aan de vaart
door Leiden verbonden zouden zijn; meer dan eenmaal wijzen
Ged. Staten in de stukken er op, dat het Leiden offers waard
moet zijn en zij doen dit onder meer in deze woorden: »Mocht
«de gemeenteraad de door ons tot heden voorgestane meening
»deelen, dat Leidens belang bij het behoud harer ligging aan
»de tegenwoordige nu zoo aanzienlijk te vermeerderen door
vaart van de schepen vice versa bestemd van het Y tot Den
«Haag, Delft en de steden langs de Maas groot genoeg is, om
«aan het provinciaal gezag de vrijheid te geven bij de voor-
«genomen vaartverbetering den omweg door Leiden boven een
«meer geriefelijken weg te kiezenzal echter de Raad in die
«verbintenis eene niet te bezwarende voorwaarde van het be-
«houd voor Leiden van hare ligging aan de doorvaart achten,
«terwijl in elk geval wij haar met het oog op het algemeen
«belang en toekomstige tijden voor het gebruik maken van
«die vrijheid onontbeerlijk meenen te zijn."
Krachtiger erkentenis van Gedeputeerde Staten van de groote
belangen voor Leiden aan de vaart door de stad verbonden,
is wel niet mogelijk, een erkentenis vroeger en later in de
stukken herhaaldelijk uitgesproken.
Éénstemmig werden dan ook in 1883 die belangen erkend
door al degenen, die direct en indirect daarbij betrokken
waren en de toenmalige Gemeenteraad heeft dan ook, hoeveel
financieele offers de gemeente ook had te brengen, niet geaar
zeld die verbindtenis aan te gaan, ja zelfs op verzoek van
Ged. Staten nog meerdere offers gebracht, toen men alleen
geneigd bleek de verbindtenis aan te gaan, wanneer een aantal
brugwachters bij nacht, tengevolge waarvan alweder vermeer
dering van uitgaven, zou aangesteld worden.
Dat alles wijst er op, welke directe en indirecte voordeelen
Leiden daarvan zou hebben en wij wijzen er nog bovendien
opdat die voordeelen van zóó overwegend belang werden
geacht, dat nog betrekkelijk onlangs de gemeente Leiden aan
de provincie een strook gronds kosteloos afstond, ten einde
alweder de vaart te verbeteren.
Sinds is feitelijk niets veranderd, waardoor gerechtvaardigd
wordt het voorstel van Ged. Staten om van de tusschen haar
en de gemeente gesloten overeenkomst af te wijken en nog
volkomen onverzwakt geldt voor nu, wat de toenmalige Kamer
van Koophandel aan Uwen Gemeenteraad schreef:
«De voordeelen die voor de bevolking onzer gemeente uit
«de doorvaart van schepen voortkomen zijn dus, ofschoon met
«geen mogelijkheid onder cijfers te brengen, niet gering en
«wij zouden het om die reden ook ten hoogste betreuren, in-
«dierr de verbeterde vaart niet door Leiden liep."
Aan dat toenmalig oordeel houdt onze Kamer nog onvoor
waardelijk vast en de gronden daarvoor zijn volkomen dezelfde,
als die toenmaals golden.
De handel heeft inderdaad te Leiden geen behoefte aan
havens, mits de doorvaart door de gemeente blijft bestaan.
De door Gedep. Staten voorgestelde vaartverandering beoosten
Leiden acht de Kamer geheel in strijd met de belangen van
handel en onze gemeente.
Wanneer echter blijken mocht dat deze belangen door Ged.
Staten zóóveel minder worden geschat dan in 1883, dat zij
de toenmaals verworpen verbinding tusschen Rijn en Vliet
beoosten Leiden toch wenschen tot stand te brengen, zelfs
met verbreking van de toenmaals gesloten overeenkomst, dan
zou de Kamer meenendat de gemeente Leiden althans in
elk geval eenigszins zou moeten worden schadeloos gesteld
voor de groote nadeelen door haar te ondervinden, wanneer
haar de doorvaart door Leiden zou ontnomen worden.
En dan zou het hier volgend eenigszins gewijzigd plan van
Ged. Staten aanbeveling verdienen, waarvan de bijgaande
schetsteekening Uw College de bedoeling der Kamer duidelijk
kenbaar zal maken.
De Provincie make dan het gedeelte der nieuwe vaart, ge
legen tusschen Oude en Nieuwe Rijn op de dubbele breedte
van de Zijl. De eene helft zou dan als doorvaart kunnen dienen,
terwijl de andere helft als Haven dienst kan doen. De Pro
vincie zou dan over de geheele lengte van het verbreede ge
deelte een strook gronds van 50 Meter breed aan de Stadszijde
moeten onteigenen voor de nieuwe Havenkade, gelijk een en
ander duidelijk is gemaakt op de hierbijgaande situatieteeke-
ning, waarvan het water groende kade rood is gekleurd.
Die kade zou men van walmureri moeten voorzien en den
grond aan de Gemeente overdragen.
Waar die nieuwe haven buiten de stad zou vallen, zou men
de voorwaarde moeten stellen, dat de gronden, gelegen tusschen
de nieuwe haven en de grens der gemeente bij Leiden getrok
ken werden.
Wellicht zou het nog meer overweging verdienen, dat te
gelijkertijd de Zijl tot grensscheiding werd gemaakt tusschen
Leiden en Leiderdorp en het geheele eiland tusschen Oude
en Nieuwe Rijn aan Leiden werd getrokken, waardoor de beide
oevers van de Nieuwe Haven aan de gemeente zouden komen.
Wij spraken met opzet er van om een strook grond van
50 Meter over te dragen aan de gemeente om zelf geheel in
handen te hebben de wijze, waarop later over dit terrein naar
omstandigheden zal worden beschikt. Men zou 25 Meter van
de Havenzijde b.v. kunnen reserveeren voor kade en de 25
Meter Stadszijde kunnen overdragen aan handelsinrichtingen
of wel men zou aan den havenkant vergunning kunnen ver-
leenen om tegen recognitie opstallen te maken voor bergplaats
van goederen ten behoeve van expediteurs of anderen:
Toegang van af de Zijlsingel tot de Nieuwe Havenkade zal
voldoende worden verschaft door de grondeigenaren aldaar en
mochten de eventueel in te dienen stratenplannen niet naar
genoegen van de gemeente zijn, dan zou nog altijd in de ver
binding kunnen worden voorzien door een brug aan de Hooge
of Lage Rijndijk.
Mocht alzoo Uw College ooit of immer besluiten de onloochen
bare voordeelen prijs te geven, met groote fmancieele offers
voor de gemeente eindelijk verkregen, dan zouden wij Uw
College toch ernstig in overweging geven dat niet te doen,
alvorens zekerheid is verkregen, dat aan het bovenstaande
worde voldaan, dès echter dat die wijziging in het plan nooit
aanleiding kan geven den handel direct of indirect meer dan
tot nu toe het geval is, te belasten.
Namens de Kamer voornoemd,
L. Driessen, Voorzitter.
J. H. Goudsmit, Secretaris.
's Gravenhage, den 1/8 Juli 1901,
Het zal Uw College bekend zijn, dat er een onderzoek wordt
ingesteld naar de behoefte van de scheepvaart op Rijn en
Schie aan het losmaken van alle bruggen over dat kanaal.
Het plan is geopperd om in stede van de bestaande vaste
brug in de lijn LeidenWoerden beweegbaar te maken, een
kanaal te graven van de Lammebrug naar de Zijlwaarvan
de richting op bijgevoegd kaartje is aangegeven en daarover
in de lijn LeidenWoerden eene beweegbare brug.
De Hoofd-Ingenieur van den Provincialen Waterstaat betoogt
in zijn rapport dat, wanneer de bruggen in het Rijn-Schie-
lcanaal zijn los gemaakt en de westelijke havens van Rotterdam
tot stand zijn gebracht, en met deze ook de ontworpen sluis
tusschen die havens en de Delfshavensche Schie het Rijn-
Schiekanaal ook voor het verkeer tusschen de beide eerste
handelssteden van veel meer beteekenis zal worden dan thans
het geval is.
Hij acht het niet onwaarschijnlijk, dat men in Uwe gemeente
het graven van een nieuw kanaal meer in het belang der ge
meente Leiden zal achten, dan het behouden van de tegen
woordige doorvaart.
«Niet alleen toch", zoo schrijft hij, «dat de vrijheid der
«gemeente door de tegenwoordige overeenkomst meer of min
«wordt aan banden gelegd; de doorvoer van zoo vele vaartuigen,
«die de gemeente niet aandoen, belemmert het stadsverkeer
«en veroorzaakt ook in andere opzichten hinder, dien men
«gaarne zou willen ontgaan en die nog zou toenemen, indien
«het losmaken der bruggen aan het doel beantwoordt.
«Ontslagen van den hinder, die het drukke scheep vaart-
«kanaal natuurlijk met zich brengt door een stadsgedeelte,
«dat bij die scheepvaart niet van nabij is betrokken, zou
«Leiden daarentegen het voordeel hebben van een scheepvaart-
«kanaal van groote beteekenis in hare onmiddellijke nabijheid,
«waarmede handel en industrie ongetwijfeld winst zouden doen.