GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 115 OG£KOM£K STUKKEJf. No. 243. Leiden, 14 October 1901. De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te deelen, dat zij geen bezwaar heeft tegen de vaststelling van den staat van af- en overschrijving op de begrooting voor den dienst van 1901 ad ƒ1600.wanneer Uwe Vergadering mocht be sluiten tot het doen herstellen van een gedeelte walmuur van den Ouden Singel, nabij de Lakenhal, zooals door Burgemeester en Wethouders wordt voorgesteld. Zij geeft U derhalve in overweging na aanneming van het voorstel tot de vaststelling van den overgelegden begrootings- staat over te gaan. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. No. 244. Leiden, '2 October 1901. Bij nevensgaande missive wordt door Gedep. Staten dezer provincie het gevoelen gevraagd van de Kamer van Koophandel alhier en van Uwe Vergadering omtrent eene eventueele ver legging van de vaartverbinding tusschen Rijn en Schie buiten deze gemeente. Het gevoelen van de Kamer van Koophandel is uitgedrukt in de mede hierbij gevoegde missive van 3 Sep tember 11 Aangezien de belangen van handel en nijverheid zoo van nabij bij deze aangelegenheid betrokken zijn, hebben wij gemeend goed te doen allereerst haar advies omtrent deze zaak in te winnen, ten einde Uwe Vergadering in de gelegen heid te stellen, na kennisneming van haar oordeel, beter voorgelicht en met meer zekerheid een eigen oordeel uit te spreken. Waar nu Uwe Vergadering geroepen wordt van haar ge voelen te doen blijken, zij het ons vergund haar vooraf het standpunt van ons college ten aanzien van de bij Gedeputeerde Staten aanhangige plannen te doen kennen. Én wij kunnen daarbij kort zijn, omdat wij ons, wat de hoofdzaak betreft, geheel aansluiten aan bet door de Kamer van Koophandel gevoerde betoog. Terecht zegt dit college, dat er zich sinds 1883 geen enkele omstandigheid heeft voorgedaan, waarom de gemeente Leiden thans minder belang zou hebben bij hare ligging aan de groote vaart, dan dit destijds het geval was. Dat belang is nog altijd hetzelfde. De doorvarende schippers, die thans hun weg door Leiden moeten nemen, maken zich de twee uren tijd, welke hun gegund is om, zonder havengeld verschuldigd te zijn, in de gemeente te vertoeven, ten nutte door huishoudelijke inkoopen van allerlei aard in de gemeente te verrichten. Niet gaarne zouden wij den winkelstand beroo- ven van de voordeelen, welke daaruit voor hem voortvloeien, en daardoor indirect aan de geheele gemeente ten goede komen. Tegen dit voordeel kan in de verste verte niet opwegen het nadeel, aan den overlast voor de ingezetenen bij het voort durend opendraaien der bruggen verbonden, te minder, waar door een wijziging in de verordening op de heffing van haven en bruggelden, welke wij U eerlang zullen voordragen, aan dien overlast voor een groot deel zal worden tegemoet gekomen. Het is waar, de belangen, die het hier geldt, laten zich niet onder cijfers brengen. Het is een onoverkomelijke moeielijk- heid aan vraagsrukken als deze verbonden, dat zij voor een positief bewijs niet vatbaar zijn. Geen statistiek, geen cijfers, geen betoogen, alleen de persoonlijke waardeering van uiterlijk waarneembare teekenen van welvaart moet ons oordeel in deze bepalen. En dan is het de vaste overtuiging van ons College, dat groote voordeelen voor Leiden zouden verloren gaan, in dien bij uitvoering der plannen van Gedeputeerde Staten de provinciale vaart op een aanmerkelijken afstand buiten Leiden zou worden verlegd. Dat de schippers ook dan nog naar Leiden zouden komen om hier hunne inkoopen te doen, is niet wel aan te nemen. Daarom verbaast het ons, dat de Kamer van Koophandel ook nog subsidiair aan de mogelijkheid dier verlegging heeft gedacht, en gewezen heeft op voorwaarden, welke zij zou meenen dat in dat geval zouden behooren te worden gesteld. Wij willen die verlegging in geen geval en meenen dan ook op dat onderdeel van de missive van de Kamer van Koophandel niet nader te behoeven in te gaan, te minder, waar wij op grond der geschiedenis van de provinciale vaart en de destijds met de provincie gesloten overeenkomst de mogelijkheid uit gesloten achten, dat de provincie zonder de instemming van Leiden toch tot die verlegging zou overgaan. Trouwens, wij willen er dat hier terloops bijvoegen, het los maken van de scheepvaart op Rijn en Schie van alle bruggen eischt die verlegging niet. Immers de vaart door Leiden is geheel vrij en het beweegbaar maken van de vaste brug in de lijn LeidenWoerden is toch zeker een vrij wat eenvou diger werk, dan het graven van een geheel nieuw kanaal, dat op een ander punt in diezelfde lijn een geheel nieuwe beweeg bare brug zou vereischen en nog bovendien een beweegbare brug bij den Hoogen Rijndijk zou noodig maken. Dit is in- tusschen een punt, dat alleen de provincie regardeert, maar toch is het wellicht niet overbodig daarop even de aandacht te vestigen wanneer men bedenkt, wat het doel is, door de provincie blijkens het schrijven van Gedeput.. Staten met de verlegging van de vaart beoogd. Op grond van het bovenstaande geven wij U thans in over- weging ons te machttgen het navolgend schrijven aan Gedep. Staten dezer provincie te richten. Leiden, October 1901. Ter voldoening aan het verzoekvervat in Uwe missive van 1/8 Juli 1.1. B. n<>. 2420 (le Afd.) G. S. n<>. 68, betreffende het losmaken van de scheepvaart op Rijn en Schie van alle brug gen over dat kanaal, hebben wij het gevoelen gevraagd van de Kamer van Koophandel en Fabrieken alhier en van den Gemeenteraad omtrent eene eventueele verlegging van de vaartverbinding tusschen Rijn en Schie buiten deze gemeente. Het gevoelen der Kamer van Koophandel is neergelegd in een schrijven aan ons college van den 3en September j.l., waarvan wij de eer hebben U hiernevens een afschrift te doen toe komen. Door den Gemeenteraad werden wij bij zijn besluit van heden gemachtigd U het navolgende als zijn gevoelen te doen kennen. Terecht wordt er in het rapport der Kamer van Koophandel op gewezen, dat het belang der gemeente Leiden bij het be houd der zoogenaamde provinciale vaart door de gemeente sinds 1883 geenerlei wijziging heeft ondergaan. Was men toen al gemeen overtuigd, uw college niet minder dan het onze, dat de doorvaart van zoovele schepen door de kom dezer gemeente aan de ingezetenen, en dientengevolge indirect ook aan de gemeente, een niet onbelangrijk voordeel verschafte, een voor deel, dat tengevolge van de vaartverbetering noodwendig nog zou toenemen, geen enkele omstandigheid heeft zich inmiddels voorgedaan, waardoor in die overtuiging verandering zou zijn gekomen. Immers waar de geheele scheepvaart thans zijn weg door de gemeente nemen moet, kan het wel niet anders, of ook de doorvarende schippers zullen veelal van de twee uren, welke hun zijn gegund om, zonder havengeld verschuldigd te zijn, in de gemeente te vertoeven, gebruik maken om hunne huishoudelijke inkoopen in deze gemeente te doen. Het is waar, het voordeel, dat hieruit voor tal van ingezetenen voortvloeit, en de indirecte voordeelen, welke daarvan weder het gevolg zijn, laten zich moeilijk onder cijfers brengen en zijn voor een positief bewijs niet vatbaar, maar dit neemt toch niet weg, dat de Gemeenterad volkomen met de Kamer van Koophandel en ons college overtuigd is, dat vele voordeelen voor Leiden zouden verloren gaan, indien uitvoering werd gegeven aan het denkbeeld om tot de verlegging der vaart buiten Leiden over te gaan. Het nadeel, voor de ingezetenen aan den overlast van het veelvuldig opendraaien der bruggen in de gemeente verbon den, kan tegen die voordeelen in de verste verte niet opwegen, en kan te minder een reden zijn om verlegging der vaart te wenschenwaar het voornemen bestaat om door vrijstelling van de directe doorvaart ook langs een anderen weg door de gemeente dien overlast belangrijk te beperken. Waar nu de gemeente zich in 1883 met groote finantieele offers het behoud van de doorvaart door de gemeente heeft verzekerd, twijfelt de Gemeenteraad dan ook niet, of de pro vincie, gebonden bovendien door de met Leiden gesloten over eenkomst, zal zonder de volkomen instemming van Leiden niet tot de verlegging der vaart buiten die gemeente overgaan. Trouwens, het zij ons vergund dit op te merken, het los maken voor de scheepvaart op het Rijn-Schie kanaal van alle bruggen over dat kanaal heeft daaraan ook geenerlei behoefte. Immers de vaart door Leiden is behalve aan de Wouterenbrug geheel vrij, en werd tot verlegging dier vaart besloten, dan zou in plaats van het beweegbaar maken van de bestaande brug in de lijn Leiden—Woerden, elders in die lijn een nieuwe beweegbare brug moeten worden gemaakt, terwijl nog boven dien een nieuwe beweegbare brug zou noodig zijn ter verbin ding van de beide deelen van den Hoogen Rijndijk. Wat er 3chter van dit laatste punt, dat in de eerste plaats de provincie raakt, moge zijn, de Raad dezer gemeente zou het met de Kamer van Koophandel en met ons college zeer wezenlijk in strijd achten met de belangen der gemeente Leiden, indien tot de verlegging der vaart overeenkomstig het ons toe gezonden plan werd overgegaan. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Gemeenteraad.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1901 | | pagina 1