420 DONDERDAG 26 SEPTEMBER 1901. De heer A. J. van Hoeken J.Jzn. Ik heb de verplaatste Zaterdagavondmarkt bezocht, en mij kwam de nieuwe regeling ook zeer goed voor, doch het trof mij alleen, dat het er wat duister was. Zou het niet mogelijk zijn wat meer licht aan te brengen? De Voorzitter. Er zullen 3 of 4 lantaarns bijkomen, dat heeft geen bezwaar omdat zij toch alleen 's Zaterdagsavonds branden. Men moet evenwel niet vergeten, dat de handelaars zeiven koperen lampen gebruiken, wat juist aan dergelijke markten zulk een eigenaardig effect geeft. Het voorstel van Burg. en Weth. wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XX. Voorstel tot wijziging van de regeling der jaarwedden van de leeraren aan de Hoogere Burgerschool voor Jongens. (Zie Ing. St. n°. 198). De heer Sijtsma. M. d. V. Ik heb slechts eene vraag te doen en van het daarop gegeven antwoord zal afhangen, of ik voor of tegen het voorstel zal stemmen. Die vraag is, of Burg. en Weth. voornemens zijn spoedig te komen met een voorstel tot regeling van de salarissen der onderwijzers bij het lager onderwijs, waardoor deze ongeveer in evenredigheid met de salarissen die het hier geldt, zullen worden verhoogd. Komt een dergelijk voorstel dan zal ik voor deze regeling stemmen, zoo niet dan stem ik tegen. De Voorzitter. De zaak door den heer Sijtsma ter sprake gebracht: de regeling der tractementen bij het lager onder wijs, maakt een punt van onderzoek uit en is nu om advies bij de plaatselijke schoolcommissie. Wij kunnen ons op dit oogenblik natuurlijk tot niets verbinden, en zeker niet ver binden om een voorstel te doen in den geest zooals de onder wijzers dat verlangen. Alleen kan ik dit zeggen, dat het al geruimen tijd de bedoeling van Burg. en Weth. is, om veran dering te brengen in de tractementen van de onderwijzers bij het lager onderwijs, niet alleen verandering maar ook verhooging. Bij de uitwerking van de voorstellen dienaan gaande hebben wij echter de voorlichting noodig van de schoolautoriteiten. De zaak is hangende en zoo spoedig mo gelijk zal den Raad een voorstel bereiken. De heer Pera. De voorwaarde, die de heer Sijtsma op dit oogenblik stelt, om hetzij voor, hetzij tegen te stemmen, verbaast mij. Het wil mij toch voorkomen, dat men dergelijke zaken elk op zichzelf beschouwt en daarbij vraagt: wat dient hier voor salaris gegeven te worden? Voor mij heeft deze zaak een punt van ernstige overweging uitgemaakt, omdat ik allerminst op dit gebied een voorstel had verwacht tot verhooging van deze salarissen. Het een en ander is wel gemotiveerd geworden, maar de reden, waarom mij dit voorstel verrast heeft, ligt in het feit, dat eenigen tijd geleden de salarissen van enkele leeraren zijn verhoogd. Ik heb toen het mijne daaraan gedaan, omdat ik meende, dat dat was een zaak van recht. Vanwege het Dag. Bestuur is toen zoo iets te kennen gegeven, naar het mij voorkwam, dat die verhooging minder noodzakelijk werd geacht. Wat bij die gelegenheid ter sprake is gekomen, deed mij meenen, dat de salarissen van de leeraren aan de H. B. S. hier ter stede behoorlijk hoog waren. Daarom vond het nu aanhangige voorstel tot verhooging bij mij aanvankelijk zeer zeker bezwaar. Evenwel, ik zal mij daarbij neerleggen, omdat gezegd wordt, dat de Rijksregeling anders voor ons van nadeeligen invloed zal kunnen wezen. Maar te zeggen zijne stem te zullen doen afhangen van het al of niet komen eener regeling op het gebied van het lager onderwijs, dat is eene verwarring van zakeri, die niet dient te geschieden en zelfs zeer gevaarlijk is. De heer A. J. van Hoeken J.Jzn. Er is zeer veel te zeggen voor hetgeen door Burg. en Weth. in de stukken is geme moreerd met het oog op de Rijks-regeling en ook voor hetgeen door den heer Pera is gezegd. Maar nu het volgende jaar eene verhooging van de inkomstenbelasting is te verwachten, meen ik dat deze verhooging nog wel een paar jaren achterwege had kunnen blijven. Wij zullen f 33000 a f 34000 meer aan rente te betalen krijgen, waartegenover geen inkomsten staanen geeft deze verhoogde uitgave o. m. aanleiding tot verhooging van belasting, zoodat ik voor mij geen reden vind om voor deze verhooging te stemmen. De Voorzitter. De heer Pera heeft zoo even vergeten, dat, wanneer er vroeger verschillend mocht zijn geoordeeld over de traktementsverhooging van sommige leeraren, daarop thans in het algemeen gewerkt heeft grootendeels de Rijks-regeling, welke die leeraren tot hun recht brengt. Ik vond, dat het traktement van de leeraren aan de H. B. S. lang niet hoog genoeg was, doch nu zouden wij leeggepompt worden. De beste leeraren zouden ons verlaten om eene betere jaarwedde te verkrijgen en bij vacatures zouden wij niet meer de beste krachten kunnen krijgen. Het is hier dus niet alleen de zucht om uit een soort van rechtvaardigheidsgevoel de traktementen te verhoogen, maar er is wel degelijk het belang van de gemeente bij betrokken. Wal aangaat de meening van den heer van Hoeken dat het beter zou zijn deze zaak uit te stellen, omdat de belas ting voor 1902 toch reeds hooger zal zijn, ik zou zulk een uitstel zeer ongeraden achten; ik acht de regeling absoluut noodig en bovendien de ruim f 3000 meer zijn reeds op de begrooting voor 1902 gebracht. De heer A. J. van Hoeken J.Jzn. M. d. V. U hebt gelijk dat de begrooting voor 1902 met de uitgaaf niet verder zal bezwaard worden, omdat zij er reeds in voorkomt, maar in verhouding tot het percentage in 1901 geheven, kan ik toch spreken van verhooging der inkomstenbelasting. De Voorzitter. Dan heb ik U eerst niet goed begrepen. Het voorstel wordt in stemming gebracht en aangenomen met 26 tegen 2 stemmen. Voor stemden de heerenKroon, L. Driessen, Kaiser, Pera, van Dissel, de Lange, van Lidth de Jeude, de Vries, Fockema Andreae, Dekhuyzen, Zaaijer, P. J. Mulder, A. Mulder, Wit- mans, Sijtsma, Juta, Korevaar, Drucker, de Goeje, Timp, van Tol, Bots, Aalberse, J. P. J. Driessen, P. J. van Hoeken en Hasselbach. Tegen stemden de heeren: Bosch en A. J. van Hoeken J Jzn. Niemand verder het woord verlangende, wordt de Verga dering gesloten. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. Groen Zoon.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1901 | | pagina 6