116 DONDERDAG 26 SEPTEMBER 1901. 11°. Missive van Curatoren van het Gymnasium, houdende voorstel om de lessen in geschiedenis en aardrijkskunde tijde lijk op te dragen aan den heer J. H. Gosses, Doet*. in de letteren, alhier, en wel van 1 October tot 1 Januari. Leiden, 25 September 1901. Wij hebben de eer U te berichten, dat tengevolge van het overlijden van den heer K. Wieringa de lessen in de geschie denis en aardrijkskunde geheel moeten stilstaan en dat het te voorzien is, dat dit nog eenigen tijd zal moeten duren, daar het niet te verwachten is, dat de te benoemen nieuwe leeraar aanstonds in dienst zal kunnen treden. Daar het alleszins wenschelijk is, dat de leerlingen niet langer van het onderricht in de geschiedenis en aardrijks kunde verstoken blijven, hebben wij de eer U voor te stellen het onderwijs in deze vakken van 1 October tot 1 Januari op te dragen aan den heer J. H. Gosses, doctorandus in de letteren, alhier, die zich daartoe bereid heeft verklaard en wel op de voor dergelijke tijdelijke aanstellingen gebruikelijke voorwaarden. Curatoren van het Gymnasium, T. Zaaijer, Voorzitter. J. C. van der Lip, Secretaris. Aan Burgemeester en Wethouders van Leiden. De Voorzitter. Zooals den heeren bekend is, wordt bij tijdelijke behoefte het voorzien daarin opgedragen aan Burg. en Weth., in overleg met Curatoren van het Gymnasium. Dit is echter alleen mogelijk wanneer er op de begrooting geld genoeg is. Aangezien nu de post voor het Gymnasium geen verhooging van uitgaven toelaat, meenen wij den Raad machtiging te moeten vragen om op die wijze in de tijdelijke behoefte te voorzien. Eene oproeping is geschied, sollieitatiën zijn ingekomen, maar die moeten nog worden onderzocht, terwijl het waarschijnlijk onmogelijk zal blijken om vóór 1 Januari een nieuwen leeraar in functie te doen treden. Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt besloten Burg. en Weth. te machtigen voor den tijd van drie maanden, van 1 October tot 1 Januari, in de waarneming der lessen te voorzien. De Voorzitter deelt alsnog mede: dat op 23 September j.l. heeft plaats gehad de opneming der boeken en kas van den Gemeente ontvanger, waarvan procesverbaal is opgemaakt dat ter inzage van de leden in de leeskamer is nedergelegd en in afschrift gezonden aan de Gedeputeerde Staten. Aan de orde is: I. Voorstel tot aanvulling van het College van Burg. en Weth. met een vierden Wethouder. (Zie Ing. St. n°. 214). De heer Sijtsma. Het doet mij, als ik dat zeggen mag M. d. V., oprecht leed te kennen te moeten geven, dat ik geen vrijheid vind het eerste voorstel, dat mij mede ter behandeling wordt aangeboden, te steunen en dus daarvoor te kunnen stemmen. Maar wanneer ik eenigszins mijne stem tegen dit voorstel wensch te motiveeren, dan doet het mij weder ge noegen, dat ik namens den kring van de burgerij, waarin ik verkeer, een eeresaluut mag brengen aan Burg. en Weth. voor de goede leiding en den bekwamen spoed, waarmede de ge meentezaken altijd door hen zijn afgehandeld. Nu rijst bij mij de vraag: waar dit tot op den huidigen dag zoo goed ging, zouden wij daar in de toekomst moeten vreezen, dat het met het College, zooals het nu bestaat uit drie Wethouders en onzen Voorzitter in het vervolg niet goed zou gaan? Ik wil niet zeggen, dat eene vergoeding van f 1000 maar eenigszins evenredig is aan de vele werkzaam heden, die een wethouder op zich neemt en waarvoor hij verantwoordelijk is. Maar ik meen aan de kiezers verplicht te zijn in een bedrag van 1000, dat als zoodanig elk jaar weer terugkeert, niet te mogen toestemmen, indien het niet strikt noodzakelijk is en ik geloof hierin ook steun te zullen vinden vooral van den kant der anti-liberale leden, die in den ver kiezingstijd het zuinigheids-argument met zooveel nadruk op den voorgrond hebben gesteld. Hoe staat het nu met de zaak zelf? De heer Juta heeft altijd gehad de zaken van finantiën en de gasfabriek, en zal die denkelijk wel behouden; die zijn dan aan uitstekende handen toevertrouwd. Verder wordt verluid, dat de heer Korevaar fabricage, bouw-politie en brandweer op zich zal nemen. Dan resten in hoofdzaak nog onderwijs en burgerlijke stand. Mij is medegedeeld, en ik heb dat ook nagezien in oude gemeente-verslagen, dat die beide zaken in vroeger tijd gecombineerd zijn geweest en dat dat heel goed ging. Nu zou ik zeggen: wat is er tegen, al is de gemeente wat uitge breid en al komen er meer takken van dienst, die beide weder te combineeren. Daarom geloof ik, dat wij met drie manschappen, als van ouds, heel wel in zee kunnen gaan. Ik spreek van drie man schappen; maar dan vergeet ik iets, n.l. U, M. d. V., die altijd de ziel van het driemanschap is geweest. En uwe groote werkkracht in aanmerking genomen, geloof ik, dat het onder uwe bezielende leiding met drie wethouders heel goed zal blijven gaan. Hiermede heb ik mijne stem eenigszins gemotiveerd, en verklaar, tenzij ik nader mocht worden overtuigd, niet voor het voorstel te kunnen stemmen. De heer Pera. Ik ben verplicht wel eene enkele opmerking te maken, M. d. V., omdat de anti-liberalen genoemd zijn van wie wordt ondersteld door den heer Sijtsma, dat zij met hem zullen meegaan. Ik wil daarbij even verklaren, dat wij, die hier toch geruimen tijd gezeten hebben en eenigszins op de hoogte zijn van de werkzaamheden van Burg. en Weth., gemeenschappelijk van oordeel zijn, dat die weikzaamheden voor drie wethouders te veel zijn, al zitten zij ook naast een Burgemeester, die wel dubbele kracht heeft ontwikkeld in vele opzichten. Dus hoe gaarne wij op alle mogelijke manieren willen bezuinigen en elk zuinigheidsvoorstelals dat maar eenigszins mogelijk is, willen aanvaarden, toch moet niet uit het oog worden verloren, dat slechts een behoorlijk te vol brengen arbeid aan één persoon mag worden opgedragen. Wij zijn dan ook van oordeel, dat er alleszins reden is een vierden wethouder naast de drie bestaanden te benoemen, en dat, wanneer dat niet gebeurt, de taak, die op hunne schouders rust, te groot is. De heer Fockema Andreae. M. d. V. Zelf heb ik ook nog al eens behoord tot de zuinige raadsledenmaar het komt mij toch voor, dat wij ons bij deze zaak niet op grond van financieele overwegingen tegen het voorstel mogen verzetten. De heer Sijtsma zeidetotnogtoe is het met drie wethouders goed gegaan en het zal wel goed blijven gaan, ook al benoemt men geen vierden wethouder. Dat ben ik geheel met hem eens; Burg. en Weth., die totnogtoe zooveel energie hebben ontwikkeld, zullen dit ook in het vervolg blijven doen, al wordt hun college niet versterkt; zij zullen, hoeveel inspan ning het hun kost, doen wat gedaan moet worden. Eene andere vraag is echter of men die buitengewone in spanning wel mag vergen, die gevorderd zou worden, wanneer de wethouders, die elk reeds eene omvangrijke vaste taak zullen hebben, ieder op hun beurt ook nog ander buitenge woon werk moeten verrichten. Die vraag beantwoord ik ont kennend. Al zou het, dank zij de groote kennis en ijver van Burg. en Weth., vermoedelijk ook wel blijven goedgaan met drie wethouders, men mag van hen die buitengewone in spanning niet vergen. Wij moeten hun, waar zij dit vragen, den 4den wethouder geven, om hen in hunne werkzaamheden bij te staan en een deel daarvan voor zijne rekening te nemen. De heer Van Kempen. M. d. V.! Ik ben het met den heer Sijtsma niet eens. Het spijt mij dat hij, de eerste maal aan onze beraadslaging deelnemende, juist het woord voert over eene zaak, die men eigenlijk pas kan beoordeelen, wanneer men eenige jaren lid van den Raad is geweest. Uit de om standigheid dat de heer Sijtsma nu de functiën van wethou der- van fabricage en van den burgerlijken stand wil vereeni gen, blijkt reeds, dat hij in de verste verte niet begrijpt, welke bezwaren aan zulk eene vereeniging zijn verbonden, en hoe eigenlijk de taak van wethouder van fabricage zoo veel omvattend is, dat zij nauwelijks goed door één persoon kan worden waargenomen. En om dan nog die uitgebreide dienst tak van den burgerlijken stand er bij te nemen dat is eene onmogelijkheid. Maar dan is er nog wat dan zou de billijkheid ook eischen, dat, wanneer wij zouden willen, dat één persoon eene dubbele wethouderstaak had, hij ook een dubbel salaris moest krijgen: 1000 als wethouder van fabricage en f 1000 als wethouder van den burgerlijken stand. Uit een finantiëel oog punt zou dat dus geen voordeel geven. De heer Sijtsma. Het spijt mij M. d. V., dat ik door nog niet een van de heeren overtuigd ben. De heer Pera zegt: wij hebben gemeenschappelijk gevoeld, dat vier wethouders wel noodig zijn, maar dat is volstrekt voor mij geen bewijs, ook al hebben zij dat met elkander gemeend. En op wat de heer Fockema Andreae heeft gezegd, dit: wij kunnen verschillen in opvatting van weerstandsvermogen bij dezen en genen; ik geloof zeker, dat het wel mee zal vallen, indien drie personen de taak weder aanvaarden. Den heer van Kempen wil ik antwoorden, dat ik niet heb gezegd, dat fabricage moet verbonden wezen met den burger lijken stand. Ik zei, dat de geschiedenis leert, dat de burger lijke stand vereenigd is geweest met onderwijs. Heb ik mij zoo onduidelijk uitgedrukt en heeft de heer van Kempen mij daardoor niet kunnen verstaan, of heeft hij slecht naar mijn eerste speech geluisterd? Dan spreekt de heer van Kempen nog over een dubbel salaris. Ik geloof, dat die mannen, die voor 1000 een jaar lang de taak van wethouder op zich

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1901 | | pagina 2