109 eervol ontslag te verleenen als 3de onderwijzer aan de open bare lagere school der 3e klasse No. 5, met ingang van 1 November a. s. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 231. Leiden, 12 September 1901. Ondergeteekenden, door Uwe Vergadering benoemd ten einde omtrent het voorstel van Burg. en Weth. van 2 Juli 1901 het verslag uit te brengen, bedoeld in art. 7 der Verordening van 5 April 1894, betreffende het bewonen van gebouwen, welke, als schadelijk voor de openbare gezondheid, voor bewoning ongeschikt zijn, hebben de eer, na persoonlijke bezichtiging der perceelen en na verhoor der eigenaars, het volgende te rapporteeren. Ten aanzien der perceelen Klompenpoort 1, Brechtenpoort 1, 2, 3, 6, 7, 8 en 9, en Daniëlspoort 9 zijn wij met de Com missie van geneeskundigen enz. van oordeel, dat ze ongeschikt zijn ter bewoning en dat door U ook geene verbeteringen kunnen worden bevolen, waardoor ze ter bewoning geschikt zouden worden. Het perceel Klompenpoort 1 bevat ééne kamer ter grootte van even 5 M4; zelfs al wilde men het voorhuis mede- rekenen, dan zou de geheele oppervlakte nog slechts 8 M4 bedragen. Dergelijk perceel zal, ook in verband met uwe vroegere beslissingen te dezer zake, reeds op dien grond als ongeschikt voor bewoning zijn te beschouwen; het gebrek is uit den aard der zaak niet vatbaar voor verbetering. De perceelen Brechtenpoort 2, 3, 0, 7, 8 en 9 zijn door de eige nares, de Vereeniging tot bevordering van den bouw van werk manswoningen, reeds sedert geruimen tijd feitelijk aan bewoning onttrokken en verkeeren in geheel vervallen toestand. De perceelen Brechtenpoort 1 en Daniëlspoort 9, waarvan de gebreken in het Verslag der Commissie van geneeskundigen enz. zijn beschreven, zouden wellicht nog in bewoonbaren toestand kunnen worden gebracht, doch alleen met zoo oneven redig hooge kosten, dat het niet aangaat, bij dergelijke wonin gen, die toch steeds gebrekkig zouden blijven, zulke ingrijpende veranderingen te gelasten. De eigenaar van het perceel Klompenpoort 1 verklaarde, tegen de onbewoonbaarverklaring vooral daarom bezwaar te hebben, omdat hij de tegenwoordige bewoonsters, die er reeds lang verblijven, ongaarne uit de woning verwijderd zou zien. Hij zou dus eerst na het vertrek van deze bewoonsters de onbewoonbaarverklaring uitgesproken of ten uitvoer gelegd willen zien; intusschen zou hij beloven, aan geen ander te verhuren. Naar onze meening is het niet doenlijk, aan der- gelijken wensch gevolg te geven; de werking der verordening zou daardoor grootelijks worden verzwakt, voor het vervolg zou een gevaarlijk antecedent worden geschapen. Met betrekking tot de perceelen Daniëlspoort 1, 2, 3, 4, 5 en 6 deelen wij de meening der commissie, dat deze, wegens hunne geringe oppervlakte, voor een talrijk gezin, volkomen onvoldoende zijn. Zoolang echter in onze gemeente geene ver ordening op de bewoning bestaat, is het niet mogelijk, met dezen factor rekening te houden. De vraag is thans eenvoudig deze: is de woning in het algemeen, dus zelfs voor een klein gezin, ongeschikt ter bewoning? En nu achten wij, na rijp overleg, deze perceelen niet absoluut onbewoonbaar, mits daaraan verschillende, hieronder nader te omschrijven, verbeteringen worden aangebracht. De vochtigheid, door de commissie opge merkt, is belangrijk verminderd, nu de nieuwe eigenaars de perceelen zijn inmiddels in andere handen overgegaan de goten hebben hersteld. Voorts hebben zij in één der per ceelen de bedstede weggebroken en door een ledikant vervangen. Indien dezelfde verandering ook in de andere perceelen plaats heeft en daardoor de vrije ruimte met 2 a 3 Mj wordt ver meerderd, wanneer verder in de achtergevels het aanwezige lichtkozijn wordt vergroot en van een beweegbaar raam, in onmiddellijke verbinding met de buitenlucht, wordt voorzien, dan zullen deze woningen althans beantwoorden aan het minimum, waarmede onder de tegenwoordige omstandigheden genoegen moet worden genomen. Op grond van een en ander geven wij U in overweging, het volgende besluit te nemen: I. de Raad der Gemeente Leiden verklaart, dat de perceelen Klompenpoort, nummer één, Brechtenpoort, nummers één, twee, drie, zes, zeven, acht en negen, en Daniëlspoort, nummer negen, als schadelijk voor de openbare gezondheid, ongeschikt zijn voor het bewonen, en dat de gebreken, waardoor die ongeschiktheid wordt veroorzaakt, niet vatbaar zijn voor verbetering bepaalt dat deze perceelen door de bewoners moeten worden ontruimd binnen acht weken, te rekenen van den dag, waarop afschrift van dit Raadsbesluit blijkens proces-verbaal van den door Burg. en Weth. daarmede te belasten beambte, aan den eigenaar en aan den hoofdbewoner van ieder perceel zal zijn medegedeeld of aangeboden. II. de Raad der Gemeente Leiden verklaart, dat de perceelen Daniëlspoort, nummers één, twee, drie, vier, vijf en zes, als schadelijk voor de openbare gezondheid, ongeschikt zijn voor het bewonen, doch dat ze door verbetering voor bewoning ge schikt gemaakt kunnen worden dat daartoe moeten worden aangebracht de navolgende verbeteringen de bedsteden en de kasten wegbreken en de vloeren met hout behoorlijk bijwerken; de trappen van onder tot boven uit één stuk maken; in ieder perceel een portaal inrichten, zoodanig dat het licht door een venster boven de huisdeur in de kamer valt; de lichtkozijnen in de achtergevels vergrooten zoodat deze ten minste tachtig vierkante decimeters oppervlakte verkrijgen, en voorzien van een beweegbaar raam, in onmiddellijke ver binding met de buitenlucht; de kolken en loozing verleggen tot het midden van het straatje, en de straat tegen de huizen ophoogen en hellend naar de kolken maken. Dat binnen acht weken, te rekenen van den dag, waarop afschrift van dit Raadsbesluit, blijkens proces -verbaal van den door Burg. en Weth. daarmede belasten beambte, aan den eigenaar en aan den hoofdbewoner van ieder perceel zal zijn medegedeeld of aangeboden, de genoemde verbeteringen, ter beoordeeling en beslissing van Burg. en Weth., moeten zijn tot stand gebracht, dat bij gebreke daarvan de perceelen door de bewoners moeten worden ontruimd. De Commissie voornoemd, H. L. Drucker. Th. W. van Lith de Jeude. J. J. Hasselbach. Aan den Gemeenteraad. No. 232. Leiden, 20 September 1901. Wij hebben de eer U hiernevens over te leggen eene mis sive van Dr. M. 0. Dekhuyzen, waarbij deze in verband met zijn aanstaand vertrek uit deze gemeente het wethouderschap neerlegt. Ter vervulling der dientengevolge in ons college ontstane vacature geven wij U in overweging in uwe eerstvolgende vergadering tot de benoeming van een wethouder over te gaan. Tevens stellen wij U voor, indien ons onder n°. 214 der Ingekomen Stukken opgenomen voorstel wordt aangenomen, in diezelfde vergadering tot de benoeming van den vierden wethouder over te gaan. Leiden, 13 September 1901. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Bij dezen wenscht ondergeteekende, wegens aanstaand ver trek uit de gemeente, het wethouderschap neer te leggen. Hij brengt Uwen Raad zijn welgemeenden dank voor het herhaaldelijk in hem gestelde vertrouwen, voor de vriendschap en welwillendheid, steeds ondervonden. Moge het onze goede stad onder uw bestuur voortdurend wèl gaan M. C. Dekhuyzen. N°. 233. Leiden, 20 September 1901. Onder verwijzing naar het in de Leeskamer ter inzage lig gend schrijven van den Directeur der Hoogere Burgerschool voor Jongens geven wij Uwe Vergadering in overweging ons te machtigen voorloopig nog in de lessen van Dr. Th. B. van Wettum te voorzien, aangezien deze nog niet in staat is zijne werkzaamheden aan die onderwijs-inrichting te hervatten. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. No. 234. Leiden, 20 September 1901. Den 17en April 1.1. overleed alhier de heer J. G. den Ton- kelaar, sedert 15 jaar in dienst der gemeente, laatstelijk als boekhouder bij de Bank van Leening, zijn gezin, bestaande uit 7 kinderen, waarvan het oudste 13 jaar is en het jongste 9 maanden, in uiterst kommervolle omstandigheden achter latende. Van particuliere zijde werden aanstonds pogingen in het werk gesteld om in het droevig lot der weduwe te voorzien. En hoewel die pogingen met gunstigen uitslag werden be kroond, werd toch niet zooveel bijeengebracht als noodig is om de weduwe in staat te stellen op eenigszins voldoende

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1901 | | pagina 7