GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 91 No. 197. OGEKOMEIT STEKKEN. Leiden, G Augustus 1901. Gevolg gevende aan een door Gedep. Staten dezer provincie tot ons gericht verzoekhebben wij de eer U hierbij een door dat college aan Uwe Vergadering gericht schrijven over ti leggen, betreffende de benoeming van Mr. J. C. Overvoorde tot archivaris dezer gemeente. Naar aanleiding daarvan wenschen wij op te merken, dat door ons reeds in ons praeadvies van 21 Februari van dit jaar (opgenomen onder n°. 54 der Ingekomen Stukken) werd mede gedeeld dat ook naar ons oordeel de benoeming van den archivaris zonder twijfel ingevolge de bepalingen van art. 103, 2e lid j° art. 179 litt. p der gemeentewet tot de bevoegdheid van ons college behoorde, maar dat wij niettemin geen bezwaar hadden het in deze bestaande antecedent te volgen en ook ditmaal weer de benoeming tot deze gewichtige betrekking aan Uwe Vergadering over te laten. Te minder bestond daar tegen bij ons bezwaar, omdat in verschillende andere groote gemeenten de benoeming van den archivaris in de latere jaren door den Raad had plaats gehad, zonder van de zijde der Regeering bezwaar te ontmoeten. Uwe Vergadering is toen in hare zitting van 14 Maart tot de benoeming van Mr. Overvoorde overgegaan. Thans blijkt dat ook naar het oordeel der Regeering deze benoeming door den Gemeenteraad niet in overeenstemming is te achten met bovengenoemde bepalingen der gemeentewet en wordt ons college namens haar door Gedeputeerde Staten uitgenoodigd alsnog een besluit te nemen tot benoeming van Mr. Overvoorde. Alvorens evenwel aan die uitnoodiging gevolg te geven schijnt het ons regelmatig, dat Uwe Vergadering haar besluit van 14 Maart tot benoeming van een gemeente-archivaris intrekt, ook ten einde c. q. vernietiging daarvan wegens strijd met de wet te voorkomen. Mitsdien geven wij U in overweging in dien zin te be sluiten, waarna door ons college onverwijld tot de benoeming zal worden overgegaan. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Gemeenteraad. 's Gravenhage, den 1901. Namens Zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken, hebben wij de eer U mede te deelen, dat Uw besluit houdende benoeming van Mr. J. C. Overvoorde tot archivaris Uwer gemeente, niet in overeenstemming is te achten met de bepaling van art. 179p in verband met art. 103, tweede lid der gemeentewet. Daar de Secretaris ingevolge laatstgenoemd artikel met de zorg voor het archief is belast, is de archivaris te beschouwen als een ambtenaar bij de Secretarie, wiens benoeming volgens art 179p der gemeentewet bij Burgemeester en Wethouders berust. Diensvolgens zijn Burgemeester en Wethouders door ons, namens den Minister uitgenoodigd alsnog een besluit te nemen tot benoeming van den Heer Overvoorde. De Gedeputeerde staten der Provincie Zuid-Holland, Patijn, Voorzitter. F. Tavenraat, Griffier. Aan den Raad der gemeente Leiden. NO. 198. Leiden, 7 Augustus 1901. Door de Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onder wijs wordt in nevensgaand schrijven aangedrongen op eene wijziging in de regeling der jaarwedden van de leeraren der Hoogere Burgerschool voor Jongens, teneinde eenerzijds aan die leeraren bij gebleken geschiktheid en trouwe plichtsbe trachting in den loop van hunnen diensttijd een geleidelijke en billijke verhooging van wedde te verzekerenanderzijds die regeling meer in overeenstemming te brengen met de on langs voor het personeel der Rijks Hoogere Burgerscholen aangenomen regeling, met al de daaraan verbonden voordeelen. Wij hebben gemeend dat schrijven in zijn geheel voor Uwe Vergadering te moeten doen afdrukken, omdat wij ons in alle opzichten met den inhoud daarvan kunnen vereenigen en dus waar wij het voorstel der Commissie overnemen, bij de toe lichting slechts in herhalingen zouden kunnen vervallen. Wij willen slechts opmerken, dat een volledige overneming van het stelsel van het Rijk (behalve voor teekenen en gym nastiek) o. i. de voorkeur verdient boven het in de tweede plaats door de Commissie in overweging gegeven denkbeeld om, met behoud van de bestaande regeling, aan de bezoldi gingen alsnog na 12 en 18 jarigen diensttijd eene 3e en 4e verhooging toe te voegen. Immers dan zouden weer verschil lende voordeelen verloren gaan, welke juist aan deze vol ledige identiteit van regeling verbonden zijn. De bij het Rijk ingevoerde regeling is nu de volgende: Directeuren. Aanvangsjaarwedde, waar door splitsing het aantal klassen 10 of meer bedraagt 3200.—. Aanvangsjaarwedde aan andere scholen f3000.—. Na 4 en '8 dienstjaren als directeur kan de jaarwedde tel kens met ƒ400.— stijgen, zoodat in het eerste geval ƒ4000.— in het tweede geval f 3800.het maximum is. Leeraren (behalve die in teekenen en gymnastiek). De omstandigheid, dat sommige leeraren uitsluitend in de betrekking aan de school een middel van bestaan vinden, terwijl anderen reeds een werkkring hebben en de daaruit voortvloeiende inkomsten vermeerderen door nog enkele uren aan de school les te geven, leidt van zelf tot de onderscheiding der leeraren in gewone en buitengewone. In den regel zijn tot de gewone leeraren gerekend zij, die 10 of meer lesuren 's weeks te geven hebben; tot de buiten gewone zij, die minder dan 10 lesuren te geven hebben. Voor de gewone leeraren is als eerste bestanddeel hunner jaarwedde, onafhankelijk van het aantal lesureneene bepaalde som vastgesteld, gedeeltelijk te beschouwen als betaling voor de vereischte bevoegdheidgedeeltelijk als bijdrage voor levens onderhoud. Deze som wordt voor leeraren aan scholen met 5-jarigen cursus bepaald op ƒ800.—. Verder wordt eene vergoeding toegekend per wekelijksch lesuur, welke vergoeding bij gebleken geschiktheid en behoor lijke plichtsbetrachting geleidelijk door periodieke verhooging opklimt. De buitengewone leeraren ontvangen geene vaste bijdrage, maar worden daarentegen hooger per lesuur betaald, met periodieke opklimming. Hier volgt een overzicht van den grondslag voor de bere kening der jaarwedden van de leeraren. Gewone leeraren. In den regel zijdie 10 of meer lesuren per week hebben. Deze krij gen onafhankelijk van het aantal les uren, eene vaste bijdrage van 800. Vergoeding per wekelijksch lesuur per jaar. Bij eerste aanstelling na 4 jaar 8 13 18 60 50 70 60 80 70 90 80 100 90 40 45 50 55 60 Buitengewone leeraren. In den regel zijdie minder dan 10 wekelijk- sche lesuren hebben. Vergoeding per wekelijksch lesuur per jaar. 100 110 120 130 Bij de berekening van de jaarwedden der leeraren in natuur- en scheikunde worden voor 4 tot en met 7 wekelijksche les uren 1 uur, van 8 tot en met 15 wekelijksche lesuren 2 uur en voor 16 of meer wekelijksche lesuren 3 uur bijgeteld. Deze uren worden geacht noodig te zijn voor het beheer van het laboratorium en voor de voorbereiding van de proeven. Eveneens wordt bij natuurlijke historie voor 8 of meer wekelijksche lesuren 1 uur bijgeteld. Wordt deze regeling ook aan onze Hoogere Burgerschool ingevoerd, dan zal het bedrag der gezamenlijke jaarwedden in 1902 bedragen ƒ38858.33, in plaats van ƒ35680.— volgens de bestaande regeling (Volgnrs 1221 en 122VI der begrooting tezamen), dus ƒ3178.33 meer, terwijl in het allerongunstigste geval, d. i. als alle leeraren het maximum hunner bezoldiging zouden hebben bereikt (een gevaldat zich evenwel wel nim mer zal voordoen), de wedden volgens de nu voorgestelde regeling 41820.— en die volgens de bestaande ƒ35680.— zouden bedragen, dus ƒ6140.— meer. Het als bijlage overgelegde staatje geeft een overzicht van de bezoldigingen, die de verschillende leeraren in het volgend jaar zoo volgens de bestaande regeling als volgens de thans voorgestelde zouden genieten. Wij merken hierbij op, dat die leeraren, wier wedde vol gens de nieuwe regeling eene vermindering zoude ondergaan (Dr. Rutten), door ons op het thans genoten tractement zijn uitgetrokken, omdat wij met de Commissie van Toezicht van 30 Juli 2 Augustus Uren daar boven. Yoor eerste Tweede tiental. tiental.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1901 | | pagina 1