DONDERDAG 20 JUNI 1901. 101 in veertien weken tot zekerheid kunnen komen. Wij kunnen wel met de vraag komen en dan zal men ons misschien iets vertellen, maar wij hebben geen bevoegdheid bijv. te zeggen: geef ons het notulenboek van uwe vergaderingen eens te zien, en dat zou toch het eenige bewijs zijn. Wat aangaat den woningnood, als de woningtoestand in deze gemeente in een paar sprekende cijfers ware uit te drukken, dan zou ik met den heer den Mouter meegaan. Maar dit is niet het geval. Wanneer Burg. en Weth. ons eenige cijfers verschaffen, zullen die toch weer door verschillende personen verschillend worden beoordeeld. Wij zullen in dit opzicht over veertien dagen niet verder zijn dan op dit oogenblik. (De heer van Kempen verlaat de vergadering). De heer Pera. Er is zoo pas een woord uitgesproken, dat mij doet zien, dat aan de motie een verkeerde beteekenis is gehecht, n.l. »een instructie openen". Er zou onderzocht moeten worden op welke wijze de verhuurdersbond te werk gaat en ten tweede hoe het ongeveer staat met den woningtoestand te Leiden. Dat zijn twee eenvoudige dingen, waarbij het woord instructie niet te pas komt Het verbaast mij dat de motie is afgestemd. Het is de eenvoudigste zaak van de wereld om eens te onderzoeken wat er voor waars is in de beweringen omtrent den verhuurdersbond. Ik voor mij zou leden van de bond aanspreken, of den secretaris en zeggenhoe legt gijlieden dat. aan. Het zou mij verbazen als men dat niet in korten tijd kon te weten komen. Ook zou er wel in niet heel veel tijd een overzicht te krijgen zijn van den voorraad woningen, die er in Leiden is. Het spijt mij dat de beslissing zoo gevallen is. De Voorzitter: Dat is terugkomen op eene motie die ver worpen is. Dat is juist ons verschil. Een «instructie" heb ik het genoemd, ik kan ook «enquête" zeggen, is lang zoo gemakkelijk niet. Ik wil heel veel doen voor de gemeente, maar ik wil geen menschen bij mij laten komen, die zeggen: Burgemeester, wat gij vraagt gaat U niets aan. Daarvoor acht ik mijn waardigheid te hoog. Daar achter te komen moet op andere wijze geschieden. Het is mij gezegd door menschen, die door onbewoonbaar verklaring uit hun woning zijn ver dreven, en het is mij van andere zijde bevestigd. Ik heb er ter zijde wel naar geïnformeerd. Het voorstel van Burg. en Weth. wordt in stemming ge bracht en met 12 tegen 6 stemmen aangenomen. Voor stemmen de heeren: Zaaijer, L. Driessen, de Goeje, Dekhuyzen, Juta, Drucker, van Rhijri, Kaiser, Fockema Andrere, van Dissel, Korevaar en van Hamel. Tegen stemmen de heeren: J. P. Driesen, Kerstens, de Lange, Mulder, Pera en den Houter. XXXIII. Voorstel tot het invoeren van een algemeenen keu ringsdienst van levensmiddelen. (Zie lng. St. n°. 156). De algemeene beraadslaging wordt geopend. De heer den Houter. Ik wensch iets in het midden te brengen, maar weet niet of het bij de algemeene beschouwingen behoort. Ik heb met groote ingenomenheid het voorstel van Burg. en Weth. gezien en kan mij in het algemeen vereenigen met hun argumenten en met die van de Commissie voor de huishoudelijke verordeningen. Maar ik zou één ding willen vragen. Is in verband met de conceptverordening op de keuring van eet- en drinkwaren bepaaldelijk de noodzakelijkheid gebleken van het aanstellen van een keurmeester? Wel acht ik dringend noodig de aanstelling van een Directeur-scheikundige, aan het hoofd staande van den dienst, maar deze zou door offi- cieele personen, b.v. agenten van politie, monsters kunnen laten nemen, die onderzoeken en zijn bevindingen mededeelen. Maar waarom moeten wij dadelijk een dergelijken keurmeester hebben, die ons f 1000 kost? Dat is mij niet duidelijk. Ik zou zeggen, dat dat iets is om nog voorloopig uit te stellen nu wij den keuringsdienst ingang willen doen vinden. Krijgen wij een zeer actief man, dan is hij een «dienstdoener" en maakt hij den nieuwen tak van onderzoek niet populair; en krijgen wij iemand, die een slof is, dan is hij ons een blok aan het been. En wanneer ria verloop van een paar jaren de burgerij gewoon is aan het bestaan van een dergelijken keuringsdienst, dan is daarmede eene hoofdvoorwaarde vervuld om de zaak te doen slagen. Hoofdzaak is, dat monsters worden onderzocht om te zieri of waren vervalscht zijn of schadelijk voor de gezondheid. Dan kunnen wij ook beter beoordeelen welke de werkkring van den keurmeester zal zijn. Nu is deze nog on- noodig. Een agent kan op bevel van den directeur-scheikun dige een winkel ingaan, hetzij al of niet op aanwijzing van een particulier persoon, en een monster van een bepaalde waar lichten. Dat kan dan worden onderzocht en de bevinding, bij gebleken vervalsching, publiek gemaakten als de winkelier in overtreding was, dan kan hij worden gestraft. Dat is al heel wat werk, en daarbij zal misschien blijken, dat eerder behoefte zal bestaan aan een assistent-scheikundige dan aan een keurmeester. Daarom, van harte stem ik in met hetgeen Burg. en Weth. wenschen, maar voorloopig vind ik het voor zichtiger nog geen keurmeester aan te stellen. De Voorzitter. Ik kan mij geen regeling denken waar de keurmeester buiten staat. IJ gaat toch hiervan uit, dat alleen wordt gekeurd in het laboratorium; maai' dat moet ook ge schieden in den winkel. Daar moet ook een bevoegde zijn om monsters te trekken. Wanneer hij een monster heeft, waaraan hij niets ziet, dan zal hij het niet meenemenhet is te doen om een monster te krijgen, dat niet goed is. Bij de invoering van een dergelijken dienst moet met de hoogste humaniteit worden opgetreden en met grooten tact. Maar de burgerij vindt het minder aangenaam een politie-agent in den winkel te krijgen, die misschien op een minder gepaste wijze optreedt. Dat hindert meer dan van een keurmeester, die zijn geheele leven of een deel van zijn leven niets anders heeft gedaan. Het is trouwens aldus voorgesteld op voorbeeld van Rotterdam en Utrecht, waar dat ook zoo is; en ook te Am sterdam. En prof. Wijsman, die de zaak zelf persoonlijk heeft onderzocht in Rotterdam, is beslist voor het hebben van een keurmeester. En de commissie voor de huishoudelijke veror deningen heeft nog het voorstel gedaan om de belooning met f 100 te verhoogen, ten einde een vertrouwd man te krijgen. Ik weet wel, dat niet alle keurmeesters te vertrouwen zijn; dat leert de ervaring, en dat kan men bejammeren, maar wij zullen trachten te krijgen een man, die te vertrouwen is. De heer den Houter. Ja, dat mettertijd een keurmeester zal noodig zijn, heb ik niet ontkend; maar om dezen dienst niet dadelijk impopulair te maken, zou ik denken, dat het volmaakt voldoende was, als een agent den winkel binnen gaat om een monster te nemen. Niet dat de agent een mon ster vraagt, wanneer hem iets niet goed voorkomt, maar dat hij op last van den deskundige den winkel binnengaat en vraagt, zonder onderzoek, geef mij een monster bijv. van die olie, dat hij dan ter onderzoeking meeneemt. Dus dan be paalt niet de agent, welk monster op een oogenblik gewenscht wordt, maar de directeur-scheikundige bepaalt welk monster hem moet worden ter hand gesteld. Later zal die keurmeester komen. Is hij een actief man, dan zal hij min of meer een dienstdoener lijken; ook zal hij de dingen op het oog goed keuren, die misschien schadelijk zijn en het riiet noodig ach ten ze te doen onderzoeken, terwijl die, wanneer het aan het toeval wordt overgelaten, wel nogeens ter onderzoek komen. De Voorzitter. Dan zal hij misschien ook een monster meebrengen, dat goed is en daarmede zal de directeur grooten last hebben. Dat zal in uw geest dikwijls het geval wezen. Want als de heer Wijsman of wie Directeur wordt, een politieagent uitzendt om monsters te nemendus een totaal niet-deskundige, dan zal deze heel veel goede monsters medebrengen. De heer den Houter. U ziet voorbij, dat de meest gewenschte toestand voor den scheikundige zoo moet zijn, dat hij ver scheidene doellooze onderzoekingen doet. Nu weet elk winke lier, dat hij er elk oogenblik aan blootstaat, dat een ambtenaar voor hem staat en zegt: geef mij van deze of die waar een monster. Dan zal de winkelier wel toezien, dat hij niet tegen lagen prijs slechte waar inkoopt. Later, als wij bij ervaring wetenhoe een keurmeester moet werkenkunnen wij een keurmeester aanstellen. De heer Pera. Moet ik het mij zoo voorstellen, dat de Directeur-scheikundige absoluut aan zijn bureau is gebonden of zal hij ook zelf wel eens een kijkje gaan nemen. Mij dunkt1 dat hij er ook zelf op uit moet gaan Wij hebben alle reden1 sedert de laatste dagen om bang te zijn voor keurmeesters. Het is helaas waar, dat de zaken veel te veel op de bureaux worden afgedaan en dat de hoofdambtenaren niet zelf han delend optreden. Nu alweer vast te stellen, dat de Directeur- scheikundige maar altijd op zijn bureau moet zitten en dat alles hem door boodschappers moet worden aangebracht, acht ik niet goed. Ik zou den persoon die aan het hoofd staat, ook vooraan willen plaatsen in het werk. De heer Fockema Andrew. Ik wensch den heer Pera te antwoorden, dat als het zou gaanzooals hij zich dat voor stelt, de Directeur niet verzekerd zou zijn van het ontvangen van behoorlijke monsters, juist op dezen grond, dat de Direc teur moet zijn in zijn bureau. Dit blijkt implicite uit het stuk van den heer Wijsman, die aanraadt om niet, onder welken vorm ook, aan den Directeur toe te laten, onderzoekingen te doen voor particulieren, en wel omdat hij, reeds wanneer hij slechts onderzoekt de monsters, welke hem door den keur meester worden aangebracht, al zijn tijd daarvoor noodig zal hebben. Nu zegt de Heer Pera, dat hij door eigen oogen moet zien. Maar dat moet hij juist doen in zijn laboratorium. Wanneer wij den Directeur uit zijn laboratorium halen en op de straat brengen, zullen wij in de keuze van een Directeur

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1901 | | pagina 13