DONDERDAG 20 JUNI 1901. 99 De heer De Lange. Ik wil de opmerking maken, dat het voorstel niet luidt om voor één jaar ƒ400 te geven, maar om jaarlijks 400 te geven. Verder geloof ik niet dat de wo ningnood zoo groot is, dat deze vereeniging niet een half jaar kan wachten, tot de woningwet is ingevoerd en het ge meentebestuur de zaak ten volle kan overzien. In onze ge meente neemt de bevolking, helaas, niet zoo snel toe. De Voorzitter. Ik geloof dat de heer de Lange zich om trent den woningnood vergist. Wij hebben dat ondervonden bij de afkeuring van de huizen in de Pektonpoort. Wij hebben twee gezinnen onder dak moeten brengen. We 'konden de menschen toch niet op straat laten wonen. Waarom is die woningnood meer klemmend geworden? Er bestaat een ver- huurdersbond, en de leden daarvan weigeren een woning te verhuren aan hen die de vorige huug niet hebben betaald. Dat is tot daaraan toe. Maar nu weigeren zij ook gezinnen op te nemen, die wel aan die verplichting hebben voldaan, doch die verdreven worden uit hun woning door de onbêwoon- baarverklaring er van. Ik ben absoluut voorstander van be vordering van volkshuisvesting, dat is de heer de Lange ook, maar het geschil loopt over den tijd. Ik meen dat de nood zoo groot is, dat als de vereeniging voor den bouw van werkmanswoningen een jaar moet wachten, allerlei moeilijk heden daaruit kunnen voortkomen. De heer de Goeje. Kan aan het bezwaar niet worden tege moet gekomen door hulp voor één jaar te verleenen. De Voorzitter. Neen. De zaak is doodeenvoudig. De ver eeniging mag maar in rekening brengen 4 en moet bij een maatschappij 5% betalen. De gevraagde ƒ400 moet dienen tot aanvulling van dat verschil. De heer de Lange. Maar de Vereeniging kan toch hare Statuten wijzigen? De Voorzitter, Dat komt op hetzelde neer. Of de Vereeni ging het recht krijgt 5 te berekenen of 1 subsidie krijgt van ƒ40000, blijft gelijk. Misschien zou de vereeniging nog liever willen, dat zij het recht kreeg voorgoed 1 hooger te rekenen. De heer den Mouter. U deelt daar mede, M. d. V., dat U hebt vernomen, dat de verhuurdersbond weigert dien menschen eene woning te verhurendie door onbewoonbaarverklaring van hun huis zonder woning zijn. Is dat zoo? De Voorzitter. Ik heb dat gehoord uit verscheidene kanalen, maar ik kan het niet bewijzen. Maar wel weet ik, dat wij verlegen hebben gezeten en o. a. een gezin in het St. Elisabeths- hof hebben moeten plaatsen. Ik heb gevraagd, of de huur be taald was, want dat men dan bij iederen fatsoenlijken ver huurder eene woning kon krijgen; en toen kreeg ik dat ant woord. De heer den Mouter. Ik vind de beschuldiging, tegen den verhuurdersbond ingebracht, nog al ernstig; zou het geen aanbeveling verdienen dat nader te onderzoeken? De Voorzitter. Ik wil dat gaarne doen. Ik noem dien bond, maar ik weet niet zeker of het juist die bond is. Wel is het zeker, dat er eene vereeniging van eigenaren isdie niet ver huren aan menschen, die wegens wanbetaling hunne woning hebben moeten verlaten. Maar ik wil het wel eens nagaan. De heer den Houter. Ik zag ook zoo gaarne wat nader toegelicht in cijfers de grootte van den woningnood Ik moet eerlijk zeggen, dat ik dacht, dat in den laatsten tijd door particuliere bouwondernemers nog al werkmanswoningen waren gezet, die aan alle eischen van de verordening voldoen, en zoo dacht ik, dat de woningnood niet zoo verbazend groot was. Als dat nu wel zoo is, dan zal het Burg. en Weth. ge makkelijk vallen een staat over te leggen van de werkmans woningen, die nu in aanbouw zijn en van de woningen, die in den laatsten tijd gebouwd zijn. Burg. en Weth. krijgen elk oogenblik aanvragen om een woning waaraan zij niet kunnen voldoen; welnu, dan kunnen zij ons een staat van het aantal aanvragen overleggen. Wij kunnen dan met inzicht van zaken handelen. De Voorzitter. Dan is het te laat voor de Vereeniging. De heer den Mouter. Dat zou mij verschrikkelijk spijten, maar ik doe er niet aan mee, om den aandeelhouders 3 te garandeeren, tenzij ik weet, dat het in het belang van de gemeente is, en van dat belang blijkt als er gebrek aan woningen is. Ik wil echter met gemeente-geld geen voordeel geven aan deze bouwvereeniging boven andere bouwonder nemers, die tegenwoordig goede werkmanswoningen bouwen. Eerst als blijkt uit de cijfers, dat werkelijk woningnood bestaat, dan acht ik mij gerechtigd het geld toe te staan. De Voorzitter. U vergeet, dat er wel woningen gebouwd en in aanbouw zijn, maar zij doen ƒ2.— en 2.50 huur, en daar kunnen die menschen niet heen, omdat zij het niet betalen kunnen. Dat is het; en daarom, al worden er nog zooveel woningen gebouwd, daar zit de knoop. Zij kunnen geen woningen krijgen van hoogstens 1,60. De heer Kerstens. Ik meen, dat er op 't voormalige »Nippon" huizen staan ook van 1,60. De Voorzitter. Ik weet het niet. De heer Hasselbach. Tot mijn leedwezen zal ik moeten stemmen tegen dit voorstel. Ik ben met die zaken eenigszins bekend, maar van dien woningnood weet ik niet; die bestaat niet. Dat weet ik, omdat ik zelf van die huisjes heb. U zegt, M. d. V., dat er geen gelegenheid is om die menschen zoo goedkoop te laten wonen. Nu wilde ik daarover niet het eerst spreken, maar nu niemand dat doet, moet het wel. Ik heb n. 1. zelf ook woningen gebouwd voor den werkman, van ƒ1.50 huur, in het Koninginnehof. Dat zijn woningen, die zeker kunnen concurreeren met die van de Vereeniging. Nu zijn die woningen wel bezet, maar dat is juist mijn bezwaar tegen dit voorstel, omdat wanneer die 150 huisjes in de Kooi zullen gebouwd zijn, dan voorzie ik, dat zij grooten- deels leeg staanen dat dan het subsidie verhoogd zal moeten worden of het tekort op de rekening bijgepast door de rentegarantie, welke de gemeente heeft toegestaan. De Voorzitter. Het laatste jaar is er ƒ1200 bijgepast, door den grooten aanleg van werken die niet productief zijn, omdat men riiet heeft kunnen bouwen. Wanneer de Raad het toestaan van het subsidie uitstelt, kan hij dit even goed verwerpen; in beide gevallen is het resultaat hetzelfde, n, 1. dat de woningen niet onder dak komen. De heer Hasselbach. Wanneer men er in Augustus aan begint zijn zij in het laatst van November bewoonbaar. De heer Drucker. De heer den Houter vraagt, of de bond van verhuurders werkelijk die maatregelen genomen heeft. Ik kan hem verzekeren, dat bij het, bezoek der Raadscom missie aan eene der onbewoonbaar te verklaren woningen de bewoner ons zeide; het is te harder, omdat wij nergens een woning kunnen krijgen, behoorende aan een van de bij den verhuurdersbond aangesloten eigenaren. En toen wij een zeer verbaasd gezicht zetten, werd ons een schriftelijk document getoond, uitgaande van die vereeniging, waaruit bleek, dat zoodanige maatregel tegenover dien persoon zou worden toe gepast. Hij scheen geplaatst te zijn op een zwarte lijst, als behoorende tot de personen aan wien men niet verhuren zou. Hoe dat precies toegaat weet ik niet; met het mechanisme ben ik niet nader bekend. Wat het bezwaar van den heer de Lange betreft, ik zou daarvoor iets meer gevoelen, indien het thans voorgestelde streed tegen de beginselen van de woningwet. De heer de Lange zegt, dat wij die wet moeten afwachten en daar niet op vooruitloopen. Maar samenwerking van gemeente en par ticuliere vereenigingen is juist een van de grondslagen der woningwet, en men zal hetgeen de woningwet bëoogt, op andere wijze alleen kunnen bereiken, als de gemeente zelf woningen gaat bouwen en verhuren. Ik weet niet, of de heer de Lange dit laatste zou wenschen. En wil men dat niet, dan blijft er niets anders over dan een band met dergelijke vereenigingen aan te knooperi of aan te houden. Het is mogelijk, dat dit onder de woningwet iets gemakkelijker en goedkooper zal gaan, maar of die wet over weinige maanden in werking zal zijn, betwijfel ik. Ik laat daar, of de politieke omstandigheden daarop invloed zullen oefenen; maar zelfs wauneer de wet spoedig wordt ingevoerd, zal het nog een heele tijd duren, vóórdat men subsidies van het rijk zal kunnen verkrijgen. En men behoeft ook niet bang te zijn, dat onze gemeente onder de woningwet nog niet wat te doen zal vinden. Het is waar, dat de bevolking van Leiden niet sterk toeneemt. Maar wanneer men in de gelegenheid is geweest huisjes hier te zien, zal men mij toestemmen, dat er nog heel wat ge beuren moet, voordat de woningtoestand in deze gemeente bevredigend is. Het geven van het nu voorgestelde subsidie zal geenszins ten gevolge hebben, dat wij naderhand niet nog genoeg te doen zullen vinden. Daarom ben ik bereid, de ver eeniging in staat te stellen, het werk voort te zetten. Door den heer den Houter is het min of meer voorgesteld, alsof men door het toekennen van dit subsidie de aandeel houders gaat vetmesten. Als dat waar was, zou ik, als mede aandeelhouder, over deze zaak niet het woord durven voeren; maar wanneer die aandeelhouders als maximum een dividend van 3% kunnen bereiken, dan kan inderdaad niet gezegd worden, dat particuliere bouwondernemers op dezelfde voor waarden bouwen. Natuurlijk kan het voorkomen, dat een par ticulier bouwt uit humaniteit en met eene kleine rente tevreden is. Maar een bouwondernemer neemt, dunkt mij, geen genoegen met 3%. En daarin heeft hij gelijk, want zijn risico en zijne moeite zou daarmede absoluut niet beloond wezen,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1901 | | pagina 11