DONDERDAG 30 MEI 1901.
79
Art. 7 wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
Beraadslaging over art. 8, luidende:
«Bestuurders van rijwielen zijn verplicht voertuigen
met uitzondering van tramwagens rijwielen of personen,
die zij ontmoeten, rechts, en die zij achteropkomen, niet
anders dan links voorbij te rijden".
De heer A. J. v. Hoeken J.Jzn. In dit artikel wordt eene
bepaling gemaakt, dat een wielrijder bij het tegemoet rijden
van personen rechts en bij het achterop rijden links moet
uitwijken. Zou het echter niet beter zijn «personen" te
schrappen en het aan den wielrijder over te laten op welke
wijze hij uitwijken wil. Er kunnen zich omstandigheden voor
doen, dat hij links moet uitwijken en het rechts niet kan doen.
De heer Fockema Andrew. Ik heb juist in de commissie
voor de strafverordeningen gepleit voor deze bepaling, en
wel hierom, omdat ik geloof, dat de meeste ongelukken
zullen worden voorkomen, wanneer de voetganger en de
wielrijder weet naar welken kant hij moet uitwijken. Men
gaat anders eerst naar rechts, dan naar links, en maakt een
zigzag, terwijl wanneer ieder weet: ik moet rechts gaan,
het vanzelf spreekt, dat men ook in de gelegenheid wordt
gesteld om rechts te gaan. Ik geloof, dat dat de meeste onge
lukken zal voorkomen.
De heer A. J. van Hoeken J.Jzn. Wanneer een wielrijder
iemand achterop rijdt, moet hij links afwijken; komt er nu
een ander van de tegenovergestelde richting aan, die rechts
afwijkt, dan komtde eerste in botsing, of in 't gedrang
tusschen den rechtsuitwijkenden wielrijder en den persoon
waarvoor hij links moest afwijken. Vooral in nauwe straten
zal deze maatregel zeer moeilijk zijn uit te voeren. Daarom
zou ik dat aan den wielrijder willen overlaten.
De heer Fockema Anrre.e. Dat is met rijtuigen precies zoo
die moeten ook links uitwijken, wanneer zij iemand achterop
komen en rechts wanneer zij iemand tegenkomen. En elke
wielrijder is wel zoo wijs er aan te denken, of er ook een
rijtuig van de tegenovergestelde richting komt, op het oogen-
blik, dat hij er een voorbij rijdt. De kwestie is: laat den
voetganger vooral niet in twijfel aan welken kant de wiel
rijder hem voorbij zal gaan.
De heer den Houter. Dan moet de heer Fockema Andreae
in zijn stelsel ook opnemen, dat ook den voetgangers wordt
voorgeschreven rechts te houden. Dat gevoelt toch ieder.
Wanneer men eene bepaling maakt, alleen bindend vooreen
van de twee, dan komen daaruit ongelukken voort. Als ik
als wielrijder rechts houd en de voetganger niet, dan kan
ik op het laatste oogenblik collideeren met den onwilligen
voetganger, en dan zou het nakomen der verordening mij
groot nadeel kunnen berokkenen.
De Voorzitter. Ik geloof ook niet, dat men dat zal doen,
en ik ben dan ook geen groot voorstander van deze bepaling,
leder kiest eenvoudig het hazenpad, wanneer hij ziet dat hij
in gevaar komt. Ik vrees, wanneer de bepaling wordt opge
nomen, dat we ongelukken zullen krijgen of veroorzaken.
Fietsrijders bewegen zich zoo gemakkelijk. Wanneer men
de bel van een .fiets hoort, moet men eenvoudig door blijven
loopen. Dien raad heb ik altijd opgevolgd en als ik eene
enkele maal ook wilde uitwijken, liep het juist mis.
De heer Fockema Andrew. Zoo denken de menschen die
soms met zes tegelijk arm in arm loopen ook, maar zij ver
hinderen den wielrijder daardoor te passeeren. Wat de quaestie
betreft, door den heer den Houter ter sprake gebracht, die
heeft ook in de Commissie voor de Strafverordeningen een
punt van overweging uitgemaakt., maar men meende dat vol
doende was te bepalen, dat het verboden was een wielrijder
te bemoeilijken; men bemoeilijkt hem ook wanneer men niet
rechts houdt.
De heer den Houter. Ja, maar wanneer ik op mijn fiets
rechts houd omdat de verordening het voorschrijft, doch de
voetganger weigert rechts te houden en er ontstaat daardoor
een ongeval, bijv. aan mijn fiets, dan is het eene schrale
troost voor mij, te weten, dat de man in overtreding is.
De heer Pera. Bij het vaststellen van deze verordening
moet men wel rekening houden met de beteekenis die de
bepalingen langzamerhand zullen krijgen bij het groote pu
bliek. in het oordeel van het publiek over de rechten, die
de wielrijders toch ook bezitten moet nog eene groote ver
betering komen. Langzamerhand zal de invloed van deze ver
ordening, waarin ook bescherming wordt geboden aan wiel
rijders, zich ten goede doen gevoelen.
Ik geloof ook dat het bijna onmogelijk is den fietsrijder
voor te schrijven hoe hij precies in elk geval moet handelen,
juist omdat het publiek dikwerf zulk eene onwelwillende
houding tegenover hem aanneemt, dat hij niet weet hoe
zich goed te redden. Ik vind het heel goed dat eene bepaling
van rechts houden wordt opgenomen, maar in de uitwerking
verwacht ik er aanvankelijk niet veel van. De wielrijders
zullen zich zien te redden, en het publiek moet maar onder
vinden dat ook op hen bij de verordening verplichtingen
zijn gelegd.
De heer A. J. Van Hoeken J.Jzn. De heer Pera wenscht de
bepalingen van de verordening te handhaven, maar aan den
anderen kant acht hij de liitvoering ervan niet goed mogelijk.
Hoe zal men dan de overtredingen moeten constateeren
Waarom een artikel te handhaven, dat een doode letter
zal worden
De heer den Houter, Ik houd vol dat het artikel moet
aangevuld worden met de bepaling, dat ook de voetgangers
rechts moeten houden. Stel dat een drietal personen mij
tegemoet loopen. Ik houd rechts, maar de personen wijken
ook denzelfden kant uit. Nu kan ik ze niet dwingen voor
mij uit den weg te gaanen het toch te beproeven zou tot
allerlei onaangenaamheden aanleiding geven.
De heer Fockema Andre,e. Ik ben zoo pessimistisch niet.
Wanneer de bepaling er is, dan weet de wielrijder: wanneer
ik rijd met eene matige snelheid en aan den rechterkant van
den weg, dan mag ik rechtuit rijden en gaat het publiek
wel weg. Wanneer hieraan in het Leidsche Dagblad wordt
herinnerd, dan weet het publiek dat.
De heer den Houter. Wanneer de heer Fockema Andreae
twee uren door de stad rijdt, dan zegt hij dat niet meer;
daarvan ben ik vast overtuigd.
De heer A. J. v. Hoeken J.Jzn. Ik heb voorgesteld «per
sonen" te laten vervallen; daarover loopt de kwestie die
komen anders in contact met de wielrijders.
De Voorzitter. Ik geloof, dat wij dan het geheele art.
moeten laten vallen.
De heer A. J. v. Hoeken J.Jzn. Een voertuig beweegt zich
niet zoo gemakkelijk en heeft een vaste richting, waardoor
het dus niet mogelijk is zeer plotseling uit te wijken, wat met
een persoon wel het geval kan zijn. Neemt het voertuig een
andere richting aan dan is de wielrijder reeds lang voorbij.
De Voorzitter. U stelt dus voor om «personen" te laten
vervallen. Ik geloof dat het beter is om dan alles te doen
vervallen.
De heer den Houter. Ik gevoel toch veel voor wat de heer
van Hoeken voorstelt. Het zit toch niet in dien enkelen wiel
rijder, die nog niet weet, dat hij rechts moet houden, maar
in de hardleersheid van het publiek. Maar de vervoerders van
wagens weten dat wel die zijn niet zoo onbekend met de
desbetreffende bepalingen.
De beraadslaging over het amendement wordt gesloten.
Het amendement-van Hoeken, in stemming gebracht, wordt
verworpen met 10 tegen 7 stemmen
Tegen stemmen de heeren de Goeje, J. P. Driessen, Aal-
berse, Kaiser, L. Driessen, Juta, Korevaar, Fockema Andreae,
Zaaijer en Pera.
Voor stemmen de heeren A. J. van Hoeken J.Jz., den Houter,
Mulder, de Lange, van Rhijn, van Dissel en Hasselbach.
De heeren van Kempen en Kerstens hebben inmiddels de
vergadering verlaten.
De heer den Houter. Zegt u ons nu toe, M. d. V., eene
bepaling in de verordening op de straatpolitie, dat het publiek
moet rechtshouden Dat moet nu toch. Wij mogen de wiel
rijders nu door dat gemis van regeling niet blootstellen aan
onheilen die stellig te wachten zijn dat is niet billijk.
Men kan dan toch ten slotte op zoo'n bepaling wijzen en
zonder die staat de wielrijder rechteloos. De wielrijder heeft
dan tenminste recht, te vorderen dat de voetgangers ook voor
hem rechts uithalen. De tegenstemmers moeten, dunkt mij, toch
wel voelen, dat ook soms de wielrijders tegenover het publiek
moeten worden beschermd.
De heer Fockema Andreae. Dat kan gevoegelijk in art. 9
bij dat bemoeilijken; b.v. de voetgangers zijn verplicht voor
hen rechts uit te wijken.
De Voorzitter. Er zijn dus nu op art. 9 twee amende
menten ingediend. Wij hebben reeds in ons schriftelijk advies
gezegd, dat wij de voorkeur geven aan het amendement van
den heer den Houter. En wat het opnemen van eene bepa
ling betreft, dat de voetgangers ook zullen verplicht zijn
rechts uit te wijken, ik geloof niet dat dit veel zal uitwerken.
Het komt mij voldoende voor daar er staat: het is verboden
wielrijders te bemoeilijken.
De heer A. J. van Hoeken J.Jzn. Naar mijne meening is
in art. 9 meer sprake van opzetslaat het meer op het geval