78
DONDERDAG 30 MEI 1901.
Burg. en Weth. slechts op enkele dagen van dat recht zouden
kunnen gebruik maken. Is dit zoo, dan dient het anders ge
formuleerd te worden.
De Voorzitter. De bedoeling van den heer Van Dissel is
alleen, om B. en W. in de gelegenheid te stellen een proef
te nemen, zooals nu met de Watersteeg is geschied, zonder
dat daarvoor de verordening behoeft te worden gewijzigd. Maar
die bedoeling moet, dunkt mij, ook in het amendement worden
uitgedrukt, want zooals het amendement nu luidt, zouden
B. en W. morgen al de verbodsbepalingen van litt. d, e, en f
kunnen opheffen.
De heer van Dissel. M. d. V. De bevoegdheid om onthef
fing te verleenen wordt toch niet gegeven aan een troep
onbezonnen wielrijdersmaar aan het college van Burg.
en Weth.
De heer Fockema Andrew. Aanneming van het amende
ment van den heer van Dissel komt mij zeer wenschelijk
voor. Ik geloof toch, dat al de verbodsbepalingen ten aanzien
van dat berijden van de opgenoemde stegen op den duur
zullen vervallen. Men maakt dergelijke verbodsbepalingen
zoolang men nog niet geheel aan het drukke rij wiel verkeer
gewend is, maar hoe meer men daaraan gewent en hoe
drukker en algemeener dit verkeer wordt, hoe spoediger ook
al die verbodsbepalingen zullen vervallen. Wij zullen den
tijd nog wel beleven dat alle stegen voor den wielrijder open
staan, doch nu wij nog niet zoover zijn, acht ik het zeer
gewenscht, dat van tijd tot tijd eens eene proef kan worden
genomen. En daartoe stelt het amendement de gelegenheid
open, zonder dat de verordening behoeft te worden gewijzigd
of te worden overtreden.
De Voorzitter. Ik geloof niet, dat wij dat zullen beleven;
er zullen altijd overtreders zijn en voor hen moeten bepa
lingen bestaan, betgeen voor de fatsoenlijke wielrijders niet
noodig is. Nog gisteren heb ik gezien, dat een fietsrijder uit
de Vrouwensteeg naast de Sociëteit en een andere van de
Breestraat tegen elkander in reden en het weinig scheelde
of er was een groot ongeluk gebeurd; en toch reden zij
niet woest.
Ik vind het niet noodig, dat deze bepaling vervalt. Een fiets
rijder gaat toch zoo snel over de groote verkeerswegen, dat zij een
klein eindje omrijden of even afstappen aan een steeg toch
wel mogen doen om gevaar te vermijden.
De heer Pera. Ik zou nog even eene opmerking willen
maken, om mij volslagen tegen het voorstel van den heer
van Dissel te verklaren, dat de heer Fockema Andrem dan
wel zoo zou willen aannemen. Met alle welwillendheid ten
opzichte van de wielrijders om hun de meest mogelijke vrij
heid toe staan, weet ik toch, dat er een grens is en de voor
zichtigheid moet worden betracht. Er wordt gesproken van
den tijd, dat alle stegen voor de wielrijders zullen worden
opengesteld. Ik weet niet, wanneer die tijd komen zal, maar
er zullen altijd krukken blijven, en met eer en deugd heeft
dat alles niets uitstaande. Het is eene belangrijke vraag welke
zienswijze op zoo'n oogenblik in den kring van Burg. en
Weth. praedomineert, en dan acht ik het altijd zeer gevaar
lijk over te hellen naar den kant van te groote vrijheid. Het
buigen om een hoek van een smalle straat is altijd ge
vaarlijk en de ellende, die daaruit kan voortkomen, is groot.
Ik geloof dat het daarom de voorkeur verdient de voorzich
tigheid te betrachten. Er wordt ook gesproken van de Water-
steeg, maar de ervaring daar is van betrekkelijk zeer geringe
beteekenis; verreweg de groote meerderheid der rijwielen
zijn aan de hand geleid geworden, en de anderen zijn er dan
goed doorgekomen doch de politie stond op den uitkijk.
Hoeveel gevaarlijker zal het dan worden ook om de Hooge-
woerd langs te rijden, want zoo als men de Watersteeg
uitkomt zit men midden op de Hoogewoerd.
De heer Juta. Ik waardeer zeer het vertrouwen dat de heer
van Dissel schijnt te hebben in Burg. en Weth., maar het
komt mij voor, dat in dit geval eene verantwoordelijkheid,
die de Raad zelf niet wenscht te aanvaarden, overgebracht
zal worden op Burg. en Weth.; ik zou er daarom niet voor
zijn. Ik waardeer het vertrouwen zeer, maar ik heb de ver
antwoordelijkheid liever niet; laat de Raad die de verorde
ning maakt, ook de verantwoordelijkheid dragen. Om een
steeg opengesteld te krijgen zal drang worden geoefend, die
door Burg. en Weth. moeilijk is te weerstaan. Ik voor mij
ben er niet voor.
De heer van Dissel. Het is niet alleen dat ik vertrouwen
heb op de voorzichtigheid van Burg. en Weth. maar ook op
de kracht van Burg. en Weth., die niet voor dwazen dwang
zullen wijken.
De Voorzitter. Ik geloof toch bij nader inzien, dat het
beter is het amendement niet aan te nemen. Het is eene
niet-geoorloofde delegatie in het algemeende Raad zou toch
Burg. en Weth. machtigen in het algemeen die bepaling op
te heffen; het houdt op dispensatie te zijn het is delegatie.
Het geval in Amsterdam was nog iets anders; dat betrof
litt. e.
De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement van
den heer van Dissel wordt in stemming gebracht en met 13
tegen 6 stemmen verworpen.
Tegen stemmen de heerende Goeje, van Kempen, J. P.
Driessen, Aalberse, van Rhijn, Kerstens, Hasselbach, Kaiser,
E. Driessen, Juta, Ivorevaar, Zaaijer en Pera.
Voor stemmen de heeren: A. J. van Hoeken J Jzn., den
Houter, Mulder, de Lange, van Dissel en Fockema Andrese.
De heer van Hamel heeft inmiddels de vergadering verlaten.
De heer Den Houter. M. d. V.! Ligt het ook in het voor
nemen van Burg. en Weth. om aan hen die vergunning krijgen
door verboden stegen te rijden, kaarten uit te reikenAnders
moet een politieagent altijd iemand op zijn woord gelooven,
en vooral wanneer de ontheffing ook nog wordt uitgebreid
tot andere personen dan telegraafloopers en geneesheeren kan
dit tot moielijkheden aanleiding geven, te eer wanneer men
met nieuw aangestelde agenten te doen heeft.
De Voorzitter. De personen, die vrijgesteld zijn, dragen
meestal uniform, zooals de telegram- en brievenbestellers, en
dokters zijn er niet zooveel, dat een agent ze niet spoedig
zou kennen. Ik heb er echter niets geen bezwaar tegen om
aan de door U bedoelde personen kaarten te doen uitreiken.
Art. 5 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over art. 6, luidende:
»Het is verboden een rijwiel aan de hand te voeren over,
of met een rijwiel stil te staan op de sub b en c in artikel
5 genoemde paden, klinkerbestrating, trottoirs, stoepen of
grasperken.
Echter mogen bestuurders van rijwielen deze over de
voetpaden, klinkerbestrating, trottoirs of stoepen aan de hand
voeren naar of van gebouwen of erven waarheen of vanwaar
zij zich begeven, mits langs den kortsten weg van of naar
het gedeelte van de straat of van den weg, waar het rijden
geoorloofd isen mogen zij vóór bedoelde gebouwen of erven
op de voetpaden of klinkerbestrating met hunne rijwielen
stilstaan, mits hierdoor de passage niet belemmerd wordt."
De Voorzitter. Door den heer den Houter wordt voorge
steld om de laatste 3 regels, aanvangende bij»en mogen zij"
te doen vervallen.
De hier voorgestelde bepaling is echter alleen gemaakt in
het belang van den wielrijder zelf. Zonder die bepaling moet
een wielrijder die ergens heeft aangebeldmet zijn rijwiel
teruggaan, omdat hij met dat rijwiel niet op de stoep of op
de kleine steentjes mag stilstaan. Feitelijk zal de man toch
wel doen alsof de hier voorgestelde bepaling bestond, want
anders zou hij altijd iemand noodig hebben om zijn rijwiel
vast te houden.
De heer ben Houter. Ik dacht dat wat hier wordt gezegd
vanzelf sprak, zoodat het niet expresselijk behoefde te wor
den toegestaan. Het volgt ook uit art. 7, waarin gezegd
wordt, dat het verboden is rijwielen op stoepen, trottoirs
enz. te doen staan, wanneer daardoor de passage belemmerd
wordt. Wordt die passage dus niet belemmerd, dan is het,
dunkt mij, geoorloofd de rijwielen op stoepen enz. te laten
staan en bij zich te houden.
De Voorzitter. Art. 6 slaat op rijwielen met bestuurders,
art. 7 op rijwielen zonder bestuurders. Ik acht de voorgestelde
bepaling wenschelijk, anders krijgt men wellicht de aardig
heid terug van de verplichting tot het dragen der rijwielen,
welke natuurlijk ook onder de tegenwoordige verordening
niet bestond.
De heer den Houter. M. d. V.! Ik trek dan mijn amende
ment in.
De heer Kerstens, M. d. V. Ik zou de bepaling, dat het
verboden is »een rijwiel aan de hand te voeren over de trot
toirs, stoepen, klinkerbestrating enz." liever zien vervallen.
De Voorzitter. Ik gevoel veel eerbied voor de kuiten der
menschen. Het zijn werkelijk harde dingen, wanneer zoo'n
trapper tegen de beenen komt. De man kan zelf loopen op
de kleine steentjes en wanneer er niet al te dwaas op gelet
wordt er wordt toch in veel gezondigd, dan kan die
bepaling geen kwaad. En anders kan het veel last veroor
zaken; b.v. op den Stationsweg en de Hoogewoerd gaat het
toch niet.
De beraadslaging wordt gesloten.
Art. G wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.