DONDERDAG 30 MEI 1901.
77
In de eerste plaats een klein bezwaar tegen de redactie van
een onderdeel van dit artikel n. 1., dat het niet fraai is te
spreken van «rijden op de helling van de Vischbrug"; waarom
niet gesproken van het afrijden van de Vischbrug naar den
Nieuwen Rijn? Een helling is niet de plaats waar men op rijdt.
Dit is een klein bezwaar, maar het moest mij ook van het
hart en ik wilde dit ook liever verbeteren.
Verder begrijp ik niet waarom wordt gesproken van tweeër
lei stegen: een rubriek, die de eer hebben apart genoemd te
worden in de verordening, en andere stegen, die blijkens een
zichtbaar teeken aan het verkeer met een of ander voertuig
zijn onttrokken. Ik.vind het beter van één soort stegen te
spreken, die dan niet apart vermeld behoeven te worden,
maar waarvan de ontoegankelijkheid blijkt door eenig zicht
baar teeken.
Ook is mijn bezwaar tegen het voorstel, dat hierdoor o. a.
eene steeg wordt afgesloten, die, als we het strikt nemen, niet
afgesloten is. Het is. verboden met paard en wagen in de
Groenesteeg te rijden in de richting naar de Hooigracht; maar
het is toch niet de bedoeling die af te sluiten voor rijwielen?
En wanneer we strikt het voorgestelde artikel nemen, moet
dat toch geschieden. Sommige stegen zijn afgesloten dooreen
paal dat noem ik een zichtbaar teeken; maar ook al is
dat teeken in den vorm van een bordje plat tegen den muur
aangebracht, deze bepaling is zeker niet noodig voor sommige
stegen, die zeer breed zijn en waar een wielrijder met gemak
door kan. Die nu voor wielrijders te sluiten omdat andere
voertuigen er niet door mogen is, dunkt mij, onnoodig.
De heer Eockema Andrew. Ik kan mij bedriegen, maar ik
geloof, dat dat eene onjuiste opvatting is van den heer den
Houter. Wanneer de Raad zegt in de verordening: deze steeg
is afgesloten voor wielrijders, dan is het de verordeningdie
afsluit, en niet het bordje, dat daar is aangebracht. De ver
ordening op het wielrijden verhindert, dat daar mag worden
gereden; het is de verordening, die den Witten Singel op
bepaalde uren voor wielrijders afsluit, maar niet het zichtbare
teeken. En nu zegt het artikel, behalve de stegen waar het
wielrijden door den Raad is verboden en die hier worden
genoemd, zijn er nog andere stegen waar een paal staat over
eenkomstig bepalingen door den Raad gemaakt, zoodat men
daar kan zien, dat die niet met voertuigen mogen worden
bereden.
Daar behoeft de wielrijder de verordening niet te raadplegen;
waar paaltjes staan weet hij, dat hij niet rijden mag. Nu zijn
er ook andere stegen waarin men wel mag rijden met voer
tuigen, maar volgens de verordening niet. met rijwielen. En
dan dienen de bordjes om dit aan te geven. Ik ben het ove
rigens met den heer den Houter eens, dat de bordjes op het
oogenblik niet deugen, zij moeten uitsteken.
Laten wij nu litt. d vervallen, dan geven wij aan Burg. en
Weth. het recht om hier en daar bordjes aan te spijkeren:
verboden voor wielrijders. Dit moeten wij niet aan Burg. en
Weth. overlaten, de Raad moet bepalen waar niet gereden
mag worden, en daarom moeten de straten en stegen, waar
dat verboden wordt, ook in de Verordening worden genoemd.
De bordjes dienen dan alleen om den wielrijder te waarschu
wen, dat hij, de steeg inrijdende, de verordening overtreedt.
De straten of stegen door paaltjes afgezet, behoeven echter
niet in de verordening te worden opgenomen, want de wiel
rijder weet vanzelf dat hij die stegen niet mag berijden. Ik
acht het dus zeer wenschelijk litt. d te behouden.
De Voorzitter. Wij moeten de stegen in lit. d vermeld, wel
opnoemen, omdat wij daarvoor geen paaltjes kunnen zetten.
Hierbij wil ik thans even den uitslag mededeelen van
de proef gedurende 6dagen met de Watersteeg genomen
waar men het verkeer met rijwielen oogluikend heeft toege
staan.
In beide richtingen is de steeg in die 6 dagen door 877
wielrijders gepasseerd, waarvan 644 hun rijwiel aan de hand
leidden (die hadden zeker de couranten niet goed gelezen) en
233 hun rijwiel bereden.
De proef bewijst natuurlijk niet veel; gelukkig zijn er geen
ongelukken voorgevallen, wellicht een gevolg daarvan dat de
wielrijders meer dan gewone voorzichtigheid in acht namen,
wetende dat het verkeer slechts oogluikend werd toegestaan
en dat zij dus op hun tellen moesten passen.
Wat ook de andere stegen betreft, ik zou de opnoeming
daarvan willen behouden; alleen kunnen wij van meening
verschillen, dat het voor de eene of andere steeg meer of
minder noodig is.
De heer den Houter. Wij moeten toch aan een eind komen
en zouden dit daarom zoo kunnen laten blijven. Maar er zijn
een aantal stegen, die voor het verkeer met wagens zijn af
gesloten door bordjes, en waarvan ik den heer Fockema
Andrere ook gezegdjheb, dat het volmaakt onnoodig is ze af
te sluiten voor het wielrijden. De stegen b.v. tusschen de
Oude Vest en de Van der Werffstraat, en de stegen tusschen
Hoogewoerd en Levendaal zijn toch geen stegen voor het
publiek rij wiel verkeer; en wie daarin rijden zijn alleen doc
toren die daar rijden mogen krachtens bijzondere vergunning.
De Voorzitter. Herhaaldelijk ben ik b. v. in de Jodenkerk-
steeg een wielrijder tegengekomen, en dat is toch een zeer
gevaarlijke steeg; zij is krom en zeer eng. Mij is herhaal
delijk overkomendat ik als buitengewoon commissaris van
politie moest optreden en zeggen: pas op dat moogt ge
niet doen.
De heer den Houter. Die staat in de verordening.
De Voorzitter. Maar dat moet toch ook aangekondigd
wordenook voor de Joderikerksteeg heeft de arm, die er nu
zal komen, zijn beteekenis.
De heer den Houter. Maar b.v. de Bouwelouwesteeg en
Paradijssteeg zijn niet smaller dan de Mirakelsteeg; en hier
door mogen de zwaarst beladen voertuigen rijdenterwijl
door de beide andere stegen geen wielrijder mag gaan.
De Voorzitter. Dat hangt af van lokale omstandigheden.
Wij schromen een paaltje te zetten als aanwijzing, dat een
steeg niet bereden mag worden, omdat daar dikwijls pak
huizen zijn, en dus de menschen in hun bedrijf zouden
worden gestoord.
De heer den Houter trekt dus zijn amendement op litt. d
inen evenzoo dus op e.
Dan is er nog een amendement, om litt. f te laten vervallen.
De heer den Houter. Daarovpr wilde ik toch iets zeggen,
M. d. V. De tijd is toch voorbij, dat de singels alleen wandel
wegen waren; en men handelt onbillijk tegenover de talrijke
bewoners daar, die wielrijders zijn, door hen op die uren te
verbieden gebruik te maken van hun rijwiel. Nu kan men
dat verhelpen door al die menschen vrijstelling te geven,
maar dat is zeker niet goeddus zullen die singelbewoners
verplicht zijn hun rijwiel thuis te laten of er mede te wan
delen; en voor hen is de singel toch de gewone straat waar
zij wonen.
De Voorzitter. Maar wat maakt nu dat eindje loopen met
een rijwiel om aan z'n woning te komen, terwijl daar hon
derden menschen wandelen. Soms is het er verbazend druk
en kleine kinderen loopen niet altijd aan de hand. Het zou
voor de menschen zijn om de singels als wandelplaats te
vermijden. Mij dunkt, ouders, die aan den singel wonen,
zrillen tegen de vrijstelling voor wielrijders zeer opzien.
De heer de Lange. M. d. V.Ik acht dit eene zeer goede
bepaling, die wel behouden mag blijven.
De heer den Houter. M. d. V.! Ik zal mijn amendement
dan maar niet handhaven en trek het bij deze in.
De Voorzitter. Het amendement maakt dus verder geen
onderwerp van beraadslaging meer uit.
Door den heer van Dissel is nog een amendement voorge
steld, n.l. om in de slotalinea tusschen de woorden «Wethou
ders" en «aan" te voegen de woorden: «in het algemeen of'
zoodat de alinea zou moeten gelezen worden: «Van de ver
bodsbepalingen sub d, e en kan door Burgemeester en Wet
houders in het algemeen of aan bepaalde personen ontheffing
verleend worden ten aanzien van een of meer van de in die
bepalingen begrepen stegen en wegen."
De heer van Dissel. M. d. V.Ik heb die toevoeging voor
gesteld om de mogelijkheid te openen, dat, evenals nu met
de Watersteeg is geschied, ook met andere stegen of wegen
eene proef kan worden genomen om ze voor het rijwielverkeer
open te stellen, zonder dat daarvoor de verordening behoeft
te worden gewijzigd. Burg. en Weth. zouden dus dan de macht
verkrijgen om desgewenscht bepaalde stegen of gedeelten van
singels voor het rijwielverkeer te openen.
Wanneer de mogelijkheid bestaat om aan eene verorde
ning eenige elasticiteit te geven, is dat altijd zeer gewenscht.
En nu Burg. en Weth. toch de bevoegdheid hebben om voor
bepaalde personen afwijkingen toe te staan, zou ik die bevoegd
heid wat willen uitbreiden.
De Voorzitter. Het is eene groote macht die de Raad ons
bij aanneming van het amendement van den heer van Dissel
zal toekennen. Bezwaar er tegen bestaat er uit een wettelijk
oogpunt geloof ik niet. De Amsterdamsche verordening laat
bijna alles over aan Burg. en Weth. En de Hooge Raad heeft
de geldigheid dier verordening erkend.
De heer de Goeje. Ik begrijp de bedoeling van den heer
van Dissel niet juist. Indien men volgens zijn voorstel de
woorden «in het algemeen" invoegt, zouden Burg. en Weth.
de vrijheid hebben om eenvoudig te zeggen: wij heffen het
verbod voor die en die steeg op. Maar nu meen ik uit zijne
toelichting begrepen te hebben, dat zijne bedoeling is, dat