65 8°. Bij overlijden van den lateren echtgenoot eener her trouwde weduwe wordt aan deze een nieuw weduwenpensioen toegekend. 9°. Op de bezoldiging, het pensioen of wachtgeld, wordt eene doorloopende bijdrage geheven van 5 procent voor de manne lijke, en van 1 procent voor de vrouwelijke ambtenaren. Hierbij wordt de pensioensgrondslag niet hooger gesteld dan f 2400.—. De verplichting tot het storten dezer bijdragen wordt eerst opgeheven, wanneer de ambtenaar zijn 00ste levensjaar is in getreden en dan ongehuwd of weduwnaar is zonder kinderen die voor pensioen in aanmerking kunnen komen. 10°. Deze bijdragen worden gestort in een pensioenfonds, waaruit ook de pensioenen worden gekweten. Dit fonds staat onder beheer van het gemeentebestuur. In dit fonds wordt jaarlijks uit de gemeentekas een bedrag gestort dat voor elk jaar wordt berekend uit de opgaven omtrent de samenstelling van het personeel en de mutatie hiervan in den loop van dat jaar. liet overeenkomstige bedrag voor de beambten en werk lieden der gasfabriek, van het gesticht Endegeest en andere dergelijke nog op te richten instellingen, wordt op de rekening dezer instellingen overgebracht, maar in het algemeene pen sioenfonds opgenomen. 11°. De deelneming is voor alle gemeente-ambtenaren, zoowel voor de bestaande bij het in werking stellen der regeling, als voor alle nieuw aan te stellen ambtenaren, verplichtend. 12°. Vóór het in werking brengen der regeling wordt de pensioensgrondslag voor alle ambtenaren vastgesteld. Dit ge schiedt ook bij elke verandering in de bezoldiging en bij elke nieuwe aanstelling. Volgens dezen pensioensgrondslag worden de weduwen- en weezenpensioenen berekend. Bij het over lijden van den ambtenaar mag hieromtrent geene onzekerheid bestaan. 13°. Ten einde den gang van zaken behoorlijk te kunnen controleeren, wordt een statistiek der ambtenaren volgens het kaartstelsel aangelegd en bijgehouden. Uit deze moet om de vijf jaren eene wetenschappelijke balans van het fonds worden opgesteld. Ook wordt hieruit afgeleid welk bedrag als subsidie in het fonds elk jaar op de begrooting der gemeente, zoowel als op die der sub 3°. genoemde instellingen moet worden gebracht. 14°. De bezittingen van het pensioenfonds worden op rente gezet en deze rente telken jare bij het kapitaal gevoegd. Voor deze belegging komt de leening der gemeente in de eerste plaats in aanmerking; zij kan ook plaats hebben in inschrijvingen Nationale Schuld of andere geldswaardige papieren, ter beoor deeling van Burgemeester en Wethouders. Rekening en begrooting worden elk jaar aan den Gemeente raad overgelegd. 15°. Geen teruggave van eenmaal gestorte bijdragen wordt verleend, tenzij kan worden aangetoond dat zij onrechtmatig zijn geheven. De ambtenaar, die den dienst der gemeente verlaat zonder pensioen, verliest alle aanspraken op deelgerechtigdheid aan het fonds. Weduwen- en weezenpensioenen, van rijkswege verleend (b. v. ingevolge de ongevallenwet) komen in mindering van het pensioen uit het fonds. B. ons college uit te noodigen tot het indienen der ver ordeningen, welke voor de invoering van de sub. A be doelde regeling noodig zijn; C. te bepalen, dat de sub B bedoelde verordeningen zullen in werking treden op '1 Januari 1902. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 1.34. Leiden, den 17 Mei 1901. Ter voorziening in de vacature, die in ons College is ont staan door het overlijden van den Heer Prof. Dr. J. E. van Iterson, hebben wij de eer U de volgende aanbevelingslijst van twee personen te doen toekomen: le. Prof. Dr. W. NOLEN. 2e. Prof. Dr. H. KAMERLINGH OMNES. Curatoren van het Gymnasium, T. Zaaijer, Voorzitter. J. van der Lip, Secretaris. Aan den Gemeenteraad van Leiden. Te Leidenter Boekdrukkerij van J. J. Groen Zoon.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1901 | | pagina 5