64
uit de gemeentekas te betalen, beamen wij volkomen. Door
Prof. van Geer is op pag. 7 en 8 van zijn Rapport duidelijk
uiteen gezet, in welke groote fmancieele moeielijkheden de
gemeente dientengevolge na verloop van jaren zou worden
gebracht.
Als een der grondslagen voor zijne berekening wordt door
Prof. van Geer hier, evenals bij bet Rijksfonds, de rente
voet aangenomen op 3 Schijnt dit percentage bij den
eersten oogopslag wat laag en is Prof. van Geer zelve er dan
ook eerst na ernstige overweging toe overgegaan dezen rente
voet te handhavenook ons komt dit voorzichtig voor. Immers
een weduwenfonds werkt over een zeer ruim tijdsverloop,
waarin de rentestand aan allerlei wisselingen onderhevig is,
en mocht eens na verloop van tijd blijken dat duurzaam
eene hoogere rente van de in het fonds gestorte kapitalen
kan worden gemaakt, dan kan altijd nog een hoogere rente
voet tot grondslag van de verdere berekeningen worden aan
genomen en de verordening dienovereenkomstig worden ge
wijzigd. Daartegenover staat een onberekenbaar nadeel, indien
tengevolge van het aannemen van een te hoogen rentevoet
het fonds later eens nooddruftig worden mocht en zoowel de
bijdragen als het subsidie uit de gemeentekas zouden moeten
worden verhoogd om het evenwicht te herstellen.
Voorts blijkt uit pag. 12 van het Rapport, dat Prof. van
Geer alle ambtenaren der gemeente, zoowel de vaste als de
tijdelijke in zijn berekeningen heeft opgenomen, al heeft hij
beiden op afzonderlijke lijsten gebracht. Dit schijnt ons ver
standig omdat tal van ambtenaren, wier tijdelijke aanstelling
telkens weer voor denzelfden tijd wordt verlengd, met de
vaste op één lijn kunnen worden gesteld, terwijl de tijdelijke
aanstelling van andere ambtenaren tengevolge van hun lang-
durigen dienst reeds zulk een vast karakter heeft verkregen,
dat er alleszins reden bestaat om hen deelgerechtigd in het
fonds te doen zijn. Later zal dan ook, en Prof. van Geer
wijst hierop reeds op pag. 21 van zijn Rapport, door Uwe
Vergadering moeten worden uitgemaakt, wie ten aanzien van
het fonds als ambtenaar moeten worden beschouwd en welke
pensioensgrondslag voor ieder moet worden aangenomen.
Daarna zal de geheele berekening op nieuw moeten plaats
hebben en eerst dan zal op de verkregen uitkomst met
zekerheid kunnen worden afgegaan.
Dat Prof. van Geer voorts gemeend heeft de ambtenaren
der gemeente in vier hoofdgroepen te moeten onderscheiden,
schijnt ons volkomen juist. Maar wanneer hij dientengevolge
in zijne conclusie op pag. 21 bij herhaling verklaart, dat de
maximum-subsidie jaarlijks uit de gemeentekas in het fonds
te storten f 8000.— bedraagt, dan moeten wij hiertegen toch
opkomen. Immers het moge waar zijn, dat eerlang van rijks
wege voor de pensionneering van de weduwen en weezen
van het onderwijzend personeel zal worden gezorgd, zoolang
deze regeling geen wet is geworden is het toch voorzichtig
ook met hen rekening te houden. En evenmin gaat het aan
de bijdragen aan het fonds van de gasfabriek en het gesticht
»Endegeest" buiten rekening te laten, omdat deze dan toch
ook indirect uit de gemeentekas worden betaald, aangezien
zij het batig saldo dier inrichtingen ten behoeve der gemeente
met een even groot bedrag zullen verminderen. Het schijnt
ons dan ook juister om overeenkomstig de conclusie van 7
van het Rapport het maximum subsidie uit de gemeentekas
te bepalen op f 15000.— 's jaars, al bestaat er groote kans,
dat dit bedrag weldra tot f 12000.zal kunnen worden
teruggebracht.
Intusschen, wij mogen het niet verzwijgen, het komt ons
voor dat de berekening zelve van Prof. van Geer voor de
gemeente wel wat bezwarend is uitgevallen, en dat de zaak
bij de uitvoering voor haar gunstiger zal blijken te staan, dan
door den steller van het Rapport wordt voorgesteld. Wat
toch is het geval? Eenerzijds heeft Prof. van Geer bij zijn
berekening der baten en lasten met betrekking tot de nieuw
aan te stellen ambtenaren, opgenomen in 7, geen rékening
gehouden met de uittredingen, d. w. z. met die ambtenaren,
die anders dan door overlijden of pensionneering den gemeente
dienst hebben verlaten. Het spreekt van zelf, dat die uittre
dingen, en in eene gemeente als Leiden komen die vrij veel
vuldig voor, ten goede komen aan het fonds, aangezien tegen
de door die ambtenaren gestorte baten geen lasten overstaan.
Anderzijds zijn de vijf jaren, welke Prof. van Geer tot uit
gangspunt dezer berekening heeft genomen, voor de gemeente
zeer ongunstig. Immers in die jaren valt ook het jaar waarin
de grensuitbreiding heeft plaats gehad en juist tengevolge
dier grensuitbreidig heeft het amtenaarspersoneel een meer
dan normale uitbreiding ondergaan. Voorts valt ook de stich
ting van »Endegeest" in dat vijftal jaren, waardoor eveneens
het aantal ambtenaren plotseling belangrijk toenam. Daar
entegen zal de exploitatie van het openbaar slachthuis waar
naar Prof. van Geer op pag. 18 verwijst het ambtenaarscorps
niet noemenswaard vergrooten.
Het schijnt ons dan ook minder juist, wanneer wij op
pag. 11 lezen: »De hier opgestelde berekening geldt voor het
bestaande corps ambtenaren en de natuurlijke uitbreiding
daarvan. Zij houdt op geldig te zijn voor een buitengewonen
aanwas, zooals het in werking stellen van nieuwe dienst
takken, het overnemen van exploitation enz. In dergelijke
gevallen moet een hernieuwde berekening plaats hebben en
de invloed voor elk geval afzonderlijk worden nagegaan."
Immers jujst in de jaren 1895—1899 heeft zulk een buiten
gewone aanwas plaats gehad.
Het is waar, Prof. van Geer wijst er op pag. 21 uitdruk
kelijk op, dat de verkregen uitkomsten als maxima zijn te
beschouwen, maar ook als zoodanig beschouwd, komen zij
ons nog te hoog voor.
Onze bedenkingen omtrent dit punt aan Prof. van Geer
medegedeeld hebben hem aanleiding gegeven tot het indienen
van nog een kleine aanvullende nota, d.d. 2 Mei 1.1., bij
welks berekening is uitgegaan van de onderstelling dat het
getal ambtenaren, zoomede de som hunner bezoldigingen,
eene normale hoogte heeft bereikt, zoodat de toestand als
stationnair kan worden beschouwd. Tegen deze berekening,
waarbij de jaarlijksche subsidie uit de gemeentekas op 11328,
in plaats van op 15000,— becijferd wordt, bestaat nu weder
het bezwaar, dat zij zonder eenigen twijfel de zaak te gunstig
voorstelt. Aannemende echter dat ook hier de waarheid in
het midden ligt, dan zal zeker niet te ver worden misgetast,
wanneer wij tot de slotsom komen, dat de jaarlijksche bijdrage
uit de gemeentekas f 13000,— zal bedragen een som
voorwaar niet te groot met het oog op de groote belangen,
welke bij deze aangelegenheid op het spel staan.
Aan de hand van het advies van Prof. van Geer en geleid
door bovenstaande overwegingen, stellen wij Uwe Vergadering
thans voor te besluiten:
A. tot het invoeren eener regeling voor het verleenen van
pensioen aan weduwen en weezen van gemeente-ambtenaren,
berustende op de volgende grondslagen:
1°. Pensioen wordt verleend aan weduwen van ambtenaren
en aan hunne weezen beneden den leeftijd van 18 jaren.
2°. Indien een ambtenaar in het huwelijk treedt nadat hij
op wachtgeld gesteld, gepensionneerd of zijn zestigste levens
jaar ingetreden is, hebben zijne weduwe en zijne bij haar
verwekte kinderen geen aanspraak op pensioen.
Evenmin hebben aanspraak op pensioen de kinderen geboren
uit het huwelijk door een vrouwelijke ambtenaar aangegaan,
nadat zij was op wachtgeld gesteld of gepensionneerd.
3°. De pensioenen bedragen
a. voor weduwen van ambtenareneen vierde der somdie
laatstelijk tot grondslag voor de pensioensberekening dier ambte
naren heeft gestrekt;
b. voor elk der pensioengerechtigde kinderen, geboren
uit het huwelijk van een ambtenaar met de vrouw, welke hij
als weduwe nalaat, een twintigste der som, die laatstelijk tot
grondslag voor de pensioensberekening des vaders heeft ge
strekt. Het geheele bedrag van het weezenpensioen kan het
vierde van den in de vorige zinsnede bedoelden pensioens
grondslag niet overschrijden.
Indien de weduwe tot pensioen gerechtigd is, wordt het
sub a bedoelde weduwenpensioen verhoogd met het volgens
de beide vorige zinsneden toe te kennen weezenpensioen.
c. voor elk der pensioengerechtigde kinderen van ambte
naren niet vallende in de termen sub b bedoeld, een twaalfde
der som, die laatstelijk tot grondslag voor de pensioens
berekening des vaders heeft gestrekt. 1
Indien de kinderen uit verschillende huwelijken gesproten
zijn, wordt het weezenpensioen voorde kinderen uit elk dier
huwelijken afzonderlijk geregeld, op den voet in de vorige
zinsnede aangegeven.
Het geheele bedrag van het weezenpensioen of der weezen-
pensioenen volgens de beide vorige zinsneden toe te kennen,
kan het een vierde van den pensioensgrondslag des vaders niet
overschrijden.
d. voor elk der pensioensgerechtigde kinderen van vrouwe
lijke ambtenaren een twaalfde der somdie laatstelijk tot
grondslag voor de berekening van haar ambtenaarspensioen
heeft gestrekt.
4°. Het weduwenpensioenen, zoo ook het gezamenlijk bedrag
der weezenpensioenen kan de som van f 600.--niet overschrij
den; bij de regeling dier pensioenen komt als pensioens
grondslag geen hooger bedrag dan ƒ2400,— in aanmerking.
5°. Het eenmaal bepaalde weezenpensioendaaronder ook be
grepen het bedrag, waarmede het weduwenpensioen is verhoogd,
wordt tot zijn vol bedrag uitgekeerd totdat het jongste kind
den leeftijd van 18 jaren heeft bereikt.
6°. Ambtenaren gepensionneerd of op wachtgeld gesteld
wordende, behouden recht op pensioen voor hunne weduwen
en weezen.
7°. Door het huwelijk eener weduwe gaat de aanspraak op
weduwenpensioen, aan haar vorig huwelijk ontleend, voor haar
verloren. Het dusver als verhooging voor kinderen genoten
bedrag, wordt als afzonderlijk weezenpensioen uitbetaald.