DONDERDAG 9 MEI 1901.
65
huis aan de Maschinenbau-Actien-Gesellschaft vorm. Beek u.
Henkei te Cassel.
(Zie Ing. St. n°. 117).
De heer A. J. van Hoeken J.Jzn. Ook bij dit contract
wensch ik uwe aandacht te vestigen op het ontbreken van
eene bepaling omtrent ongevallenverzekering.
De Voorzitter. Staat ook in dit contract geen bepaling
daaromtrent? Dan zal daarin worden voorzien.
De heer Aalberse. M. d. V. De bepaling, dat iente zal
betaald worden van het garantie-bedrag ontbreekt hier. Is
dat zoo bedoeld
De Voorzitter. Dat is niet gevraagd door den fabrikant.
Deze zal wel gebruik maken van het recht om effecten te
deponeeren.
Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
De heeren Aalberse en P. J. van Hoeken verlaten de ver
gadering.
XXII.. Vaststelling van de verordening op het wielrijden.
(Zie Ing. St. n°. 97).
De Voorzitter. Ik begin met mijn dank te betuigen aan
die leden, die hunne amendementen schriftelijk hebben inge
zonden en daardoor eene poging hebben gedaan om onze
concept-verordening te verbeteren.
Nu zou ik in overweging willen geven, eerst te behandelen
de beide algemeene amendementen van den heer den Houter,
die de geheele verordening doorgaan, n.l. om in plaats van
»op een rijwiel rijden' te stellen: een rijwiel berijdenen
verder om «bestuurders van rijwielen" te veranderen inwiel
rijders.
Mag ik den heer den Houter verzoeken die amendementen
toe te lichten.
De heer den Houter. M. d. V., zou ik die toelichting
mogen doen voorafgaan door eene vraag aan de commissie
voor de strafverordeningen Ik zou zoo graag hare motieven
weten waarom zij is tegen het mooie deftige woord «berijden"
waarom zij zoo hardnekkig vasthoudt aan«op een rijwiel
rijden", terwijl zij zelf zegt, dat beide uitdrukkingen van vol
maakt dezelfde beteekenis zijn
Hetgeen zij ons als argument voorzet, n.l. dat in de artt.
'1 en 8 niet kan worden gesproken van «berijden", kan
nauwelijks een motief heeten. Al wordt overal gelezen een
rijwiel berijdendan kan in de artt. 1 en 8 nog gerust wor
den gesproken van «rijden". Immers, wanneer men een rijwiel
berijdt, dan rijdt men toch iemand achterop; of men rijdt
door een steeg. Het door de commissie onderstelde verband
ontgaat mij dus, en daarom wenschte ik dit gaarne door de
commissie toegelicht te hebben.
De Voorzitter. Wat dat laatste betreft ik vind ook het
argument niet bijzonder sterk. Onze overweging is alleen, dat
beide uitdrukkingen synoniem zijn: «op een rijwiel rijden",
en «een rijwiel berijden". De kwestie is maar, dat de een de
eene uitdrukking mooier vindt, en de ander de andere. Mij
kan het absoluut niet schelen, maar wanneer ieder lid van
den Raad met synoniemen aankomt die precies dezelfde be
teekenis hebben als de woorden door de commissie voor de
strafverordeningen voorgesteld, dan meen ik, dat dat niet is
eene goede behandeling van zaken Ik geloof, dat als beide
uitdrukkingen precies hetzelfde uitdrukken, de Raad zich
veilig bij de oorspronkelijk voorgestelde kan neerleggen;
daarmede komt de gemeente niet in gevaar. Het is alleen
een kwestie van smaak, en zooals ik reeds bij de eerste be
handeling heb gezegd ik gevoel veel voor de uitdrukking
van den heer Den Houter, ik vind die mooier; maar als be
ginsel moet gelden, dat wanneer iets wordt voorgesteld dat
op hetzelfde neerkomt als wat de commissie heeft voorgesteld,
er dan geen reden is om te wijzigen. Misschien, als ik den
heer Den Houter gesproken had den dag voordat de veror
dening is ontworpen, en hij had de uitdrukking «een rijwiel
berijden" onder onze aandacht gebracht, misschien hadden
wij die dan overgenomen en aan de andere uitdrukking niet
gedacht. Ik vind geen reden voor de wijziging.
De heer den Houter. Ik heb het dus wel begrepen, dat de
Commissie voor de strafverordeningen haar sterkste argument
had gegeven door te wijzen op een verband tusschen «berijden
en «rijden" in art. 1 en 8, welk verband zooals ik aantoonde
niet bestaat. Nu vermaant U mij zachtelijk geen taalkundige
amendementen voor te stellen. Maar mag ik er dan niet toe
bijdragen om de verordening taalkundig zoo goed mogelijk te
doen zijn? Wat is er tegen «Een rijwiel berijden" klinkt beter,
en de bedoeling is dezelfde als «op een rijwiel rijden"; daarbij,
«een rijwiel berijden" is, dunkt mij, juister. Als ik het Woor
denboek nazie, dan vind ik: «Berijden: een dier, inzonderheid
een paard gebruiken door er op te rijden." Wanneer men nu
het woord «paard" vervangt door rijwiel, dan drukt de formule
volmaakt uit wat wij willen. Het voorzetsel bij het zelfstandig
naamwoord kan dikwijls door een ander voorzetsel worden
vervangen. Ik kan op en in een omnibus zitten. Een dergelijk
onderscheid kan men ten opzichte van een rijwiel niet maken.
Van een rijwiel is het bijzondere dat het alleen gebruikt wordt
door er op te rijden, wat bet Woordenboek noemt berijden.
En waarom zullen wij dan "dit woord niet bezigen in plaats van
het langere en niet mooie «rijden op"
De heer Fockema Andrew. Ik geloof dat als men het
Woordenboek zou opslaan op rijden en rijden op men precies
hetzelfde zou vinden als bij berijden. Maar waarom zouden
wij nu dat deftige berijden gebruiken wanneer er sprake is
van rijwielen. Dan zou men ook moeten spreken van een
paard te berijden. Dat is mij te deftig. Ik heb daarom liever
wat er staat.
De heer den Houter. Berijden geeft juister weer wat men
bedoelt: het volkomen in de macht hebben en besturen.
De Voorzitter. Laten wij er maar eenvoudig over stemmen.
Het amendement van den heer den Houter, in stemming
gebracht, wordt met 11 tegen 9 stemmen aangenomen
Voor stemmen de heeren Pera, A. J. van Hoeken J.Jz.,
Mulder, de Lange, van Kempen, Kerstens, Zillesen, J. P. Driessen,
den Houter, Hasselbach en de Goeje.
Tegen stemmen de heerenFockema Andreas, Kaiser, Zaaijer,
Juta, Korevaar, van Dissel, de Vries, van Rhijn en Drucker.
Bij deze stemming is afwezig de heer Dekhuyzen.
De Voorzitter. Nu is aan de orde het tweede amendement
van den heer den Houter, n.l. om in plaats van «bestuurders
van rijwielen" te lezen «wielrijders". Ik merk hierbij op, dat
niet ieder bestuurder van een rijwiel een wielrijder is, b.v.
de jongens van rijwielhandelaars.
De heer den Houter. Als ik het zeggen mag moet ik op
merken, dat uw voorbeeld niet erg gelukkig gekozen is. Juist
die jongens zijn echte duivels op het rijwiel. Als er één cate
gorie van jongens wielrijder is, dan zijn het juist die jongens,
welke het volgens U niet zijn.
De Voorzitter. Dat is een feitelijke kwestie. Er zijn ook
van die jongens, die niet kunnen rijden. En als nu b. v. een
dienstbode van het eene huis naar het andere een rijwiel
transporteert, is deze dan wielrijdster?
De heer den Houter. Neen, maar ook geen bestuurster;
zij is vervoerster van een rijwiel.
De Voorzitter. Ja, maar zij moet ook besturen, anders
rijdt zij tegen voorbijgangers aan.
De heer den Houter. Ik kan niet begrijpen dat U zoo iets
aanvoert. De groote meerderheid van menschen, die met een
rijwiel worden gezien, zijn toch wielrijders. Nu moet U al
de dienstmeisjes als achterban oproepen om personen te vin
den, die geen wielrijder zijn.
De Voorzitter. Omdat U mijn wielrijdersjongen verwerpt
moet ik dus wel een ander voorbeeld nemen.
De heer Fockema Andreae. De heer den Houter kan toch
inderdaad niet ontkennen, dat art. 7 door ieder moet worden
nageleefd. Wat daar verboden wordt, mag niemand doen;
dus ook niet iemand, die nooit op een rijwiel gezeten heeft,
maar er mee over de straat loopt
De heer den Houter. Zeer juist, maar dat is met eene
kleine verandering te vinden door art. 7 te lezen aldus: Het
is verboden rijwielen op sloepenenz. Dan behoeft men niet
de personen die op een rijwiel zittente noemen naar eene cate
gorie van menschen, die verbazend klein is; het grootste deel
vormen toch zij, die er op zitten, en maar eene enkele maal
loopt iemand naast een rijwiel.
De Voorzitter. U geeft toe, dat onder uwe uitdrukking
niet allen zijn begrepen, die rijwielen besturen, en daardoor
wordt zij veroordeeld.
De heer de Goeje. En dan diende art. 6 ook te worden
omgewerkt.
De heer Juta. Ik vermoed, dat ook de heer Den Houter
onder wielrijders verstaat menschen. die op een rijwiel zitten.
Nu komt het herhaaldelijk voor, dat een wielrijder, d. i. iemand
die op een rijwiel zit, een tweede rijwiel bestuurt, waarvan
hij dus geen berijder is; en juist bij een dergelijk vervoer
zou de meeste kans kunnen bestaan voor gevaar en onge
lukken. Een jongen bijv., die wielrijder is, bestuurt twee
rijwielen: hij bestuurt zijn eigen rijwiel en het rijwiel naast
hem. In dat geval blijft bij behoud van de woorden «bestuur
ders van rijwielen" de verordening van toepassing, als schade