50 Al. c. laten vervallen in den eersten en tweeden regel «door duidelijk roepen". Laatste alinea. Uit de twee laatste regels laten vervallen «zij bemerken dat die dieren onrustig worden of". Art. 70 aldus te lezen: «De bestuurder van een met een hond bespannen voertuig is verplicht zich bij het ontmoeten of voorbijrijden van rij wielen en trekdieren, tusschen zijn bond en die rijwielen of trekdieren te plaatsen". Art. 84. Laatste regel te lezen(ten)»minste één helder brandend licht vertoonen." De op alinea c van art. 74 voorgestelde wijziging achten wij doelmatig, en wordt door ons aangebracht in de Concept- Verordening tot wijziging der Verordening op de Straatpolitie. Het behoud in de laatste alinea van de woorden welke de Heer DEN HOUTER daaruit wil doen vervallen, is wellicht wensclielijk met het oog op het geval dat de geleider met een onrustig dier zooveel te doen heeft, dat hij aan het geven van het teeken niet denkt. Wij vereenigen ons met de door den Heer DEN HOUTER voorgestelde wijziging van art. 70, hetwelk aldus gewijzigd ook door ons wordt voorgesteld. Wat eindelijk betreft het voorstel om in art. 84 te bepalen dat automobielen ten minste één helder brandend licht moe ten vertoonen, zijn wij van oordeel, dat het, met het oog op de veiligheid, de voorkeur verdient te bepalen dat die voer tuigen ten minste twee lichten moeten vertoonen. Indien echter het motorwiel, speciaal de m'otortweewieler onder het artikel wordt begrepen, zal men zich wel aan «ten minste een" moeten houden. In verband met het bovenstaande hebben wij de eer U hierbij ter vaststelling aan te bieden 1°. eene gewijzigde concept-Verordening «op het wielrijden'" waarin de afwijkingen met het vorige concept (Ing. St. n°. 13) cursief gedrukt zijn. 2°. eene gewijzigde concept-Verordening houdende wijziging van de Verordening op de Straatpolitie De Commissie voor de Strafverordeningen, F. WAS. FOCKEMA ANDREiE. EGBERT DE VRIES. Aan den Gemeenteraad. Vorige Concept-Verordening art. 2. Id. art. 3. VERORDENING OP HET WIELRIJDEN. Art. 1. Het is verboden op den openbaren weg op een rijwiel te rijden met meer dan matige snelheid. Die snelheid moet verminderd worden bij het oversteken van eene straat, vóór en bij het omrijden van een hoek, bij het rijden door eene steeg, waar het rijden geoorloofd is en op plaatsen waar een druk verkeer is. Art. 2. Het is verboden op den openbaren weg op een rijwiel te rijden, dat niet voorzien is van een luidklinkende bel of signaalhoorn. Art. 3. Bestuurders van rijwielen zijn verplicht een luidklinkend signaal te geven a vóór en bij het omrijden van hoeken van straten, grach ten en stegen; b wanneer gevaar bestaa t dat voetgangers worden aangereden c wanneer zij voetgangers, rijwielen of voertuigen achterop komen en die wenschen voorbij te rijden. Art. 4. Het is verboden op den openbaren weg tusschen een uur na zonsondergang en een uur voor zonsopgang op een rijwiel te rijden, dat niet aan de voorzijde ten minste één helder brandend licht vertoont. Art. 5. Het is verboden op een rijwiel te rijden: a. op plaatsen waar zich eene volksmenigte bevindt; b. op de voor voetgangers bestemde klinkerpaden en klinker bestrating, met uitzondering van die langs de walkanten van grachten op de voetpaden langs wegen en, in straten, welke uitsluitend met klinkers bestraat zijn, op dat gedeelte der bestrating, dat zich uitstrekt binnen den afstand van één Meter, genomen uit de rooilijn der stoepen of, waar deze ontbrekenuit die der gebouwen tenzij het rijden op de in dit verbod vallende paden of be stratingen voor uitwijken noodzakelijk mocht zijn. c. op de trottoirsde stoepen en op de wandelpaden of de grasperken in de plantsoenen; d. door de Schapensteeg, de Maarsmanssteeg, de Donker- steeg, de Watersteeg, de Jodenkerksteeg, het Gangetje, op de Karnemelksbrug en op de helling van de Vischbrug in de richting naar den Nieuwen Rijn;

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1901 | | pagina 4