49 Art. 8. Laten vervallen. Art. 9. Nieuwe alinea achter te voegen Wielrijders zijn verplicht de in het belang der openbare orde of veiligheid gegeven bevelen der Politie, omtrent het rij wiel verkeer op den openbaren weg, onmiddellijk op te volgen. Behoort art. 7, dat eene verplichting van het publiek jegens de wielrijders bevat, in deze Verordening wel thuis? Ik meen van neen. Indien men meent, dat dit artikel in deze verordening wel thuis behoort, dan zullen hier ook moeten worden opgenomen enkele bepalingen uit het voorgestelde art 74 op de Straat- politie en eventueel het door mij gewijzigde art. 76. In verband met art. 6 van deze Verordening zal eene nieuwe bepaling in de Verordening op de Straatpolitie noodig zijn, die »rechtshouden" aan voetgangers voorschrijft; anders kan het naleven van dit artikel door de wielrijders, voor hen en ook voor de voetgangers gevaarlijk worden. VERORDENING OP DE STRAATPOLITIE. Het zou gewenscht zijn de bepalingen omtrent het rijden met motoren in eene aparte verordening samen te brengen. De bepalingen der Verordening op het wielrijden zouden dan met enkele noodzakelijke wijzigingen kunnen overgenomen wor den en toepasselijk gemaakt voor motorwagens en motorwielen. Amendementen op de meeste artikelen blijven daarom hier achterwege, slechts acht ik noodig de volgende: Voorgestelde wijzigingen. Art. 64. In den laatsten regel laten vervallen»en de motorcycle." In den voorlaatsten regel tusschen »elk" en «vervoermiddel" in te voegen »ander". Art. 74. Al. a achter te voegen»tenzij dit volstrekt onnoodig of moeilijk uitvoerbaar mocht zijn". Uit eene door het Dagelijksch Bestuur van den Algemeenen Nederlandschen Wielrijdersbond gemaakte opmerking over de bestaande bepalingen, werd door ons afgeleid dat het doel matig zoude zijn de motorcycles, voor de toepassing der Ver ordening, gelijk te stellen met rijwielen. Indien Uwe Vergadering eene andere meening is toegedaan of besluit om, hetgeen door den Heer DEN HOUTER wensche- lijk geacht wordt, de bepalingen omtrent het rijden met automobielen en met motorcycles in eene afzonderlijke ver ordening te vereenigen, zal art. 8 (thans art. 40) ongetwijfeld moeten vervallen. De bepaling, vervat in de door den Heer DEN HOUTER voorgestelde, aan art. 9 (thans art. 11) toe te voegen alinea achten wij onnoodig, waar in de Verordening zelve reeds tal van voorschriften omtrent het rij wiel verkeer zullen voorkomen. De meening dat art. 7 (thans art. 9), omdat het eene ver plichting van het publiek jegens de wielrijders bevat in de Verordening »op het Wielrijden" niet zoude thuis behooren, wordt niet door ons gedeeld. Indien eene afzonderlijke verordening »op de voetgangers" bestond, zou het artikel daarin eene plaats moeten vinden, doch bij gebreke van eene dergelijke verordening behoort het o. i. wel degelijk in de verordening op het wielrijden te worden opgenomen. Daarentegen behooren juist in de tweede afdeeling der Ver ordening op de Straatpolitie bepalingen als de artikelen 74 en 76 voor te komen, omdat die afdeeling eene verordening »op de bestuurders" is. In art. 6 (thans art 8) der concept-verordening is door ons eene wijziging aangebracht, zoodat wij thans voorstellen dit artikel te doen luiden: Bestuurders van rijwielen zijn verplicht voertuigen met uitzondering van tramwagens rijwielen of personen, die zij ontmoeten, rechts, en die zij achteropkomenniet anders dan links voorbij te rijden." De meening van den Heer DEN HOUTER, dat in verband met het artikel eene nieuwe bepaling in de verordening op de Straatpolititie noodig is, die »rechtshouden" aan voet gangers voorschrijft, wordt door onze Commissie niet gedeeld. De groote waarborg voor de veiligheid van het verkeer op den rijweg is, dat wielrijders en anderen weten aan welke zijde zij elkaar moeten voorbijrijden. Aldus wordt misverstand en als gevolg hiervan botsing voorkomen. De regel omtrent het voorbijrijden voert op den duur van zelf tot het rechtshouden. Het voorschrijven van «rechtshouden" aan voetgangers is ook daarom niet noodig, ómdat wie den wielrijder verhindert rechts voorbij te rijden, bemoeilijkt hem, waartegen door art. 9 voorzien is. Aangaande de door den heer DEN HOUTER voorgestelde wijzigingen der Verordening op de Straatpolitie hebben wij de eer U het navolgende als onze meening mede te deelen. Het vereenigen van de bepalingen omtrent het rijden met automobielen en dat met motorwielen in eene afzonderlijke Verordening, zal al hangen van de daaromtrent door den Raad te nemen beslissing. Als gevolg van eene dergelijke verordening zullen uit art. 64 de woorden y>en de motorcyclemoeten vervallen en zullen ook andere artikelen der Verordening op de Straatpolitie eene wijziging behooren te ondergaan. Invoeging in art. 64 van het woord vander" tusschen »elku en ^vervoermiddel"meenen wij te moeten ontraden. Volgers dit artikel toch is „voertuig" in de verordening de algemeene benaming voor elk vervoermiddel, ook voor het rijtuig, doch is rijtuig alleen dat vervoermiddel, hetwelk be stemd is om te land door één of meer trekdieren te worden voortbewogen. Alle bepalingen derhalve waarin van voer tuigengesproken wordt, zijn ook van toepassing op rijtuigen. Noemt men echter voertuig elk ander vervoermiddel, dus elk vervoermiddel, uitgezonderd het rijtuig, dan zal het gevolg daarvan zijn dat alle bepalingen, welke thans voertuigen be treffen, straffeloos kunnen worden overtreden door bestuur ders van rijtuigen en zou het bijvoorbeeld geoorloofd zijn met een rijtuig zonder noodzaak op een brug te blijven stil staan, terwijl het volgens art. 79 verboden zou zijn dat te doen met een handkar. Tegen de voorgestelde wijziging van alinea a en van de laatste alinea van art. 74 bestaan bij ons geene bezwaren. Noodig achten wij de wijzigingen echter niet. Tot dusverre heeft de toepassing van alinea a ook zonder de woorden y>tenzij dit volstrekt onnoodig is" tot geene moeilijkheden aan leiding gegeven; terwijl een bestuurder, die niet voldoet aan zijne verplichting tot uitwijken, wanneer dit y>moeilijk uit voerbaar" is, door overmacht gedrongen is de verordening te overtreden en om deze reden niet strafbaar is.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1901 | | pagina 3