48 Art. 2. In den derden regel de woorden »ten minste een" te ver vangen door »een". Art. 3. Alinea d laten vervallen. Alinea e te lezen: »op plaatsen, die blijkens eenig teeken aan het rijwielverkeer zijn onttrokken." Alinea f laten vervallen. Art. 4. De laatste drie regels achter de kommapunt laten vervallen. Art. 7. Achter te voegen: »of hun den weg te versperren." het rijden door eene steegwaar het rijden geoorloofd is, en op ptaatsen waar een druk verkeer is." Wat betreft de wijziging, voorgesteld ten aanzien van art. 2 (thans art 4), deelen wij U mede, dat, terwijl art. 84 der Verordening op de Straatpolitie het vertoonen van een helder brandend licht eischt, in de Concept-Verordening is opgeno men de bepaling dat ten minste één zoodanig licht moet vertoond worden, naar aanleiding van een door het Dage- lijksch Bestuur van den Algemeenen Nederlandschen Wiel- rijdersbond te kennen gegeven wensch, dat het niet verboden zoude zijn meer dan één licht te voeren, hetgeen in het belang van de veiligheid is, doch, strikt genomen, volgens de bestaande bepaling niet geoorloofd is. Aangezien er o. i. geen enkel bezwaar tegen bestaat, dat de bestuurder van een rijwiel dit, desverlangd, van meer dan een licht voorziet, handhaven wij het door ons voorgestelde artikel. De amendementen op art. 3 (thans art. 5) meenen wij te moeten ontraden. Het behoud van de alinea's d en f achten wij noodzakelijk voor de veiligheid van het verkeer. Wat alinea e betreft, doen wij U opmerken, dat ingevolge art. 72 der Verordening op de Straatpolitie o. a. met rijtuigen en handkarren niet mag gereden worden op wegen enz., welke blijkens eenig zichtbaar teeken aan het verkeer met die voer tuigen zijn onttrokken. Door het zichtbare teeken, in den regel bestaande in een of meer vóór den af te sluiten weg geplaatste palenkan wel aan bestuurders van rijtuigen, en veelal ook aan die van handkarren, het inrijden verhinderd worden, doch voor het verkeer met rijwielen zijn deze palen geen feitelijk beletsel. De door ons voorgestelde alinea e nu verbiedt overeen komstig het bepaalde sub c van art. 69 der Verordening op de Straatpolitie het rijden op een rijwiel op die plaatsen, welke ingevolge art. 72 Straatpolitie aan het verkeer met een der daargenoemde voertuigen zijn onttrokken. Aangezien de door den Heer DEN HOUTER voorgestelde bepaling aanleiding zou kunnen geven tot de opvatting als doelde zij op niet in art. 3 (thans art. 5) genoemde plaatsen, welke uitsluitend aan het rijwielverkeer zouden kunnen worden onttrokken, verdient het o. i. geene aanbeveling deze wijziging aan te brengen, te meer daar, zooals ons gebleken is, de voorsteller in dit opzicht geene verandering wenscht. Eene door den fleer DEN flOUTER wél gewenschte ver andering is, dat aan den ingang van stegen, door welke krach tens de Verordening niet op een rijwiel mag gereden worden, dit duidelijk vermeld worde en niet op de wijze zooals tot dusverre geschiedt, maar door middel van naar voren uit stekende bordjes. Ook ons komt het voor dat dit inderdaad een doeltreffende maatregel zoude zijn, die, naar wij vertrouwen, Burg. en Weth. bereid zullen zijn in te voeren. Wij achten het gewenscht de laatste zinsnede van art. 4 (thans art. 6) eene bepaling, in het belang en ten gerieve van de wielrijders in de concept-verordening opgenomen daarin te behouden. Op art. 7 (thans 9) is door den Heer PERA een tweede amendement met toelichting ingezonden, luidende: Achter het voorgestelde art. 7 te voegen: y>Terwijl voetgangers verplicht zijn aan wielrijders de ge legenheid te geven om te kunnen passeeren." Toelichting. Op alle mooglijke wijzen wordt er in de voorgestelde ver ordening voor gezorgd, dat voetgangers geen hinder zullen hebben. Uitnemend. Doch de wielrijders hebben tot hun bescherming alleen art. 7 waarbij zij niet geheel vogelvrij verklaard worden. De bijvoeging moet dienen om wielrijders niet het slacht offer te doen worden van sommiger lust om hen in moeilijk heid te brengen. Wanneer Uwe Vergadering van oordeel is dat het artikel, zooals het door ons ontworpen is, de bestuurders van rijwielen niet. voldoende beschermt, en eene aanvulling noodig geacht wordt, verdient o. i. diewelke door den Heer DEN HOUTER is voorgesteld, de voorkeur boven die van den Heer PERA, omdat gene een algemeen verbod inhoudt, deze slechts een bepaald omschreven verplichting aan de voetgangers oplegt. Mocht echter opneming van de door den Heer PERA voor gestelde bepaling wenschelijk geacht worden, dan zoude het o. i. noodig zijn haar aldus te wijzigen: y>terwijl voetgangers verplicht zijn aan bestuurders van rijwielen de gelegenheid te geven om voorbij te rijden.'"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1901 | | pagina 2