DONDERDAG 28 MAART 1901.
53
voor volwassen bekwame werklieden in tegenstelling met het
minimumloon van de in art. 2 bedoelden.
Art. 13 wordt daarop ongewijzigd zonder hoofdelijke stem
ming goedgekeurd.
De artt. 14 en 15 worden achtereenvolgens zonder beraad
slaging en hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Beraadslaging over art. 16, luidende
«Klachten, wegens overtreding van deze bepalingen kunnen
behalve door de werklieden, ten aanzien van wie de overtre
ding werd gepleegd, ook ingediend worden door de te Leiden
gevestigde Kamer van Arbeid voor de Bouwbedrijven.
De klachten dezer laatste worden echter alleen onderzocht
voor zoover zij betrekking hebben op feiten, die plaats hadden
ten hoogste 4 weken vóór den dag, waarop de klacht wordt
ingediend."
De heer A. J. van Hoeken J.Jzn. Zou het niet beter zijn
de termijn in plaats van op 4 weken op 14 dagen te stellen
Iloe eerder een klacht onderzocht wordt hoe beter.
De Voorzitteii. Dat geef ik toe, maar gesteld dat de Kamer
van Arbeid het te laat te weten komt of niet eerder vergadert.
De heer A. J. van Hoeken J.Jz. Daar staat tegenover, dat
de werkman, wetende dat dat binnen veertien dagen moet
gebeuren, wel zorgen zal, dat hij binnen dien tijd zijne klacht
bij de Kamer van Arbeid inbrengt, want door aanplakking
van de bepalingen zijn de werklieden altijd zeer goed op de
hoogte; en de klacht kan dan beter worden onderzocht.
De Voorzitter. Die klacht wordt eerst ingebracht bij Burg.
en Weth., wanneer de Kamer de klacht onderzocht heeft, en
veertien dagen zijn gauw voorbijvier, vijf, zes dagen zijn licht
voorbij voordat een lid van de K. v. A dat hooit.
De heer A. J. van Hoeken J.Jz. Ik geloof, dat het onder
zoek moet uitgaan van den directeur van gemeentewerken
en niet van de K. v. A. De kwestie is dus, dat door de Kamer
de klacht alleen wordt ingediend. Vindt zij intusschen aan
leiding om een zelfstandig onderzoek in te stellen, dat moet
zij weten.
De Voorzitter. Dat zal ook wel het geval wezen. De Kamer
is toch niet alleen aangewezen als orgaan om elke klacht aan
Burg en Weth. over te brengen maar ook om die vooraf te
onderzoeken. De Kamer zal dus onderzoeken, hetgeen ook Burg.
en Weth. veel tijd zal besparen.
De heer de Lange. Is het niet een leemte in een dergelijk
artikel, dat wel is genoemd een termijn voor het indienen
van de klacht ten opzichte van de Kamer van Arbeid, maar
dat niet is vastgesteld een termijn voor het indienen van de
klacht door den werkman zelf? Moet die werkman ook niet
worden gebonden aan een termijn9
De Voorzitter. Daartegenover staat het bezwaar, dat de
werkman dat dan zal moeten doen terwijl hij nog in dienst
van den aannemer is, en dan zal hij waarschijnlijk niet heel
gauw tot klagen overgaanhij zal vreezen te worden wegge
jaagd en niet klagen. Maar is hij weggejaagd, dan zal hij
dadelijk komen klagen; of anders zeggenik wacht nog eenige
weken, en dan klagen.
De heer de Lange. Dan mag de werkman ook wel in de
rechten gaan studeeren, om precies te weten hoe eene over
treding nog te constateeren is eenige weken nadat zij heeft
plaats gehad.
De Voorzitter. Juist daarom; die man weet wel zijn be
lang en zal niet klagen tegen een patroon bij wien hij zijn
brood verdient. Maar wanneer hij weggaat, dan zal hij denken:
ik zal je wel vinden. Die aannemer houdt dien man onder
dwang, en dus moet zoo'n werkman kunnen zeggen; ik zal
mijne klacht zoolang inhouden. Ook de patroon weet dat.
De heer van Hamel. Kan er niet aan worden toegevoegd,
dat" de termijn loopt sedert de werkman uit zijn dienst gegaan
is? Anders hangt den aannemer misschien nog een paar
maanden lang dat zwaard boven het hoofd.
De Voorzitter. Dat wachten is in zijn eigen belang, dus
moet hij het dan ook kunnen doen.
De heer van Hamel. Ja, maar de dwang is dan voorbij.
De Voorzitter. Dan is het in hun eigen belang. Uitstel
nadat men den psychischen dwang ontkomen is zal wel niet
plaats vinden. Dan zal men zelf wel begrijpen, dat, hoe spoe
diger men komt, hoe gemakkelijker de zaak bewezen kan
worden. Zijn eigenbelang zal hem dan naar het Stadhuis
drijven.
De heer van Hamel. Men kan het ook gebruiken als een
middel van agitatie, om na verloop van een geheelen tijd te
beproeven iets op te warmen.
De Voorzitter. Ik vind er geen groot bezwaar tegen om
te zeggen: in ieder geval binnen 14 dagen, nadat de dienstbe
trekking bij dien patroon heeft opgehouden.
De heer van Hamel. Ik stel voor den termijn van 14 dagen
aan te nemen ook ten aanzien van den werkman, nadat de
diensttijd zal zijn opgehouden.
De heer Pera. Mag ik met een enkel woord dat voorstel
bestrijden? In de praktijk van de Kamer van Arbeid heb ik
al tamelijk wat ondervinding opgedaan. Men moet rekening
houden met de toestanden, waarin wij leven. Ik acht het zeer
gevaarlijk een tijd vast te stellen, binnen welken men een
klacht moet indienen of handelend moet optreden. Ik meen
dat ieder door zijn eigenbelang er wel toe zal worden gedre
ven zoo spoedig mogelijk op te treden. Het is zeer dwaas
daarmede te wachten. Maar er zijn soms allerlei oorzaken die
er aanleiding toe geven, dat men niet spoedig ter plaatse komt,
waar men wezen moet. Zoo kan soms geruime tijd verloopen.
Het komt mij voor dat het niet gewenscht is een bepaalden tijd
vast te stellen, binnen welken den klacht moet zijn ingediend.
Ik zou dus den werklieden gaarne volle vrijheid laten of ten
minste den termijn niet meer inkrimpen dan tot 4 weken.
De heer A. J. van Hoeken J.Jz. Met de redeneering van
den heer Pera kan ik niet meegaan. Er moet toch een tijd
stip worden gesteld, waarop de aannemer weet dat hij van
het werk af is. Verder meen ik dat de werklieden wel op de
hoogte zullen zijn van de bepalingen en als zij weten, dat de
termijn op 14 dagen gesteld is, ook wel zullen zorgen zich
daarnaar te gedragen.
Het amendement van den heer van Hamel wordt hierna in
stemming gebracht en met li tegen 10 stemmen verworpen.
Tegen stemden de heerenFockema Andrem, Pera, van
Dissel, van Lidth de Jeude, Zaaijer, Korevaar, van Rhijn,
de Vries, Juta, L. Driessen en Kaiser.
Voor stemmen de heerenHasselbach, de Lange, Zillesën,
P. J. van Hoeken, van Hamel, Dekhuyzen, J. P. Driessen,
Mulder. A. J. van Hoeken J.Jz. en de Goeje.
Art. 16 wordt zonder hoofdelijke stemming ongewijzigd
goedgekeurd,
De artt. 17 en 18 worden achtereenvolgens zonder beraadsla
ging en zonder hoofdelijke stemming ongewijzigd goedgekeurd.
Beraadslaging over art. 19, luidende:
»In geval van ontslag van een werkman, ten aanzien van
wien een overtreding der bepalingen werd geconstateerd,
binnen 6 weken, nadat dit plaats had, wordt hem door de
Directie voor rekening van den aannemer tot uiterlijk 6 weken,
nadat de overtreding geconstateerd werd, doch hoogstens tot
aan het einde van het werk een weekloon uitgekeerd, gelijk
staande met het minimum, waarop hij volgens zijne aanstel
ling recht had. De uit dien hoofde betaalde gelden, alsmede
de opgelegde boete, worden bij den eerstvolgenden betalings
termijn ingehouden."
De heer A. J. van Hoeken J.Jz. Er wordt in dit artikel
gesproken van «alsmede de opgelegde boete", hoe moet ik
M. d. V. dit opvatten? ik heb niet gevonden, dat ergens eene
boete wordt bepaald. Is het niet beter die boete in de bepa
lingen te laten vervallen
De Voorzitter. Volgens de Algemeene Voorschriften van
het Ministerie van Waterstaat is dat zoo; ik geloof echter ook
daaromdat deze woorden er gevoegelijk uit vervallen kunnen
omdat het elders geregeld is; want voor zoover er niet van
afgeweken is, worden de Alg. Voorschriften van Waterstaat
bij elk bestek toepasselijk verklaard.
Maar de behandeling is reeds weer zoo lang geleden
ik dacht, dat daarvoor toch eene reden was; wij zetten dat
niet voor niemendal. En ik vind het ook geen bezwaar om
die woorden te laten staan, want als geen boete wordt ge
noemd kan zij ook niet worden afgetrokken.
De heer de Lange. Er is, dunkt mij, toch wel eenige reden
om dit te laten staan. De aannemer weet wel, dat de Alge
meene Voorschriften op zijn werk van toepassing zijn, maar
hij begint niet met ze te bestudeeren. Er staan veel admini
stratieve bepalingen in waarvan hij alleen nota neemt als een
of ander bijzonder geval hem er op eene, soms onaangename,
manier mee in kennis brengt. Daarom zou ik meenen, dat het
beter is deze woorden te laten staan.
De heer Hasselbacii. Ik moet tegenspreken, dat de aan
nemers niet zouden kennen de Algemeene voorschriften. Ik
heb ook tot het gilde behoord, maar weet wel, dat zij dikwijls