50 DONDERDAG 28 MAART 1901. dat minimum-loon is voor den middelmatig bekivamen werkman; voor den meer bekwamen, wordt dit loon vanzelf hooger. De thans geldende loonen geven een minimum en een maxi mum aan en nu begrijp ik zeer goed dat een maximum in deze verordening niet thuis behoort; maar waarom houden Burg. en Weth. dan dit minimum niet aan, als men geen opdrijven van de loonen wil? Het zal blijken, M. d. V.dat juist het hooger stellen aan leiding geven zal tot ontevredenheid. Wat toch is het geval? Onder de in art. 1 genoemde werklieden zijn er, die niet aanhoudend zullen werken op een werk voor de gemeente en kan het voorkomen, dat zulke werklieden in ééne week, gedeeltelijk zullen werken op het gemeentewerkbij een parti culier en op den winkel; dus 2 gevallen waar minimum-loon niet toegepast kan worden. Is het minimum-loon nu in gelijkstelling met het bestaande loondan heeft men van ontduikingen voor het gemeentewerk en ontevredenheid voor het werk bij een particulier of aan den winkel niets te vreezen. Ik heb reeds gezegd, minimum-loon is voor den middel matig bekwamen werkman en dit moet het standpunt zijn dat wij hebben in te nemen. De bekwame werkman weet zeer goed, dat hij niet gelijk gesteld wordt met den minder bekwamen en heeft hij er dus óók voor te waken, dat zijn minder bekwame medearbeider, door een minimum-loon dat niet gelijk staat met den plaatselijken loonstandaard veelal van het gemeentewerk zal worden geweerd, omdat zijne bekwaamheid niet overeenstemt met het loon. M. d. V. Deze bezwaren bestaan er bij mij tegen de bepalingen en zal het van het antwoord, dat ik ontvang, afhangen, of ik vóór dan wel tegen deze bepalingen zal stemmen. De heer van Kempen. Ik ben verplicht, M. d. V., daar ik te vier uur naar Den Haag moet, om de yergadering alvorens dit punt afgehandeld is, te verlaten. Maar ik wil van deze gelegenheid gebruik maken om mijne bijzondere ingenomen heid uit te spreken met dit voorstel van Burg. en Weth. In vroegere jaren is het ook aan de orde geweest, maar toen waren er verschillende personen tegen, zoodat het geen meer derheid kon behalen. Ik hoop, dat thans de zienswijze zoo danig gewijzigd zal zijn, dat men inziet dat het werkelijk noodzakelijk is, dat bij bestekken van de gemeente, ten einde verkeerde concurrentie te vermijden, het minimum-loon en de maximum-arbeidstijd worden vastgesteld. 'Ik hoop, dat de Raad zal inzien, dat loonen als hier staan opgegeven, werke lijk in den tegenwoordigen tijd niet zoo enorm hoog zijn. Wanneer wij willen, dat de maatschappelijke toestanden voor uitgaan, dan moeten wij ook de werklieden zooveel mogelijk tegemoet komen en in de eerste plaats bedenken wat is een menschwaardig bestaan en niet op de loonen gaan afdingen. Wanneer een gemeentewerk gegeven wordt, dan moet dat geven welvaart in de stad en welvaart onder de werklieden. Het zal mij zeer aangenaam zijn, M. d. V., als dit voorstel in hoofdzaak wordt aangenomen; en ook vooral wanneer niet aan deze bepalingen wordt getornd en aan de werklieden niet minder loon zal worden uitbetaald dan hier is voorgesteld. De Voorzitter. Als ik den heer van Hoeken goed begre pen heb is zijn bezwaar dit, dat de door ons voorgestelde minimum-loonen niet altijd volkomen correspondeeren met de loonen, die in de stad gelden. Nu hebben wij in de Toelich ting bij art. 1 aangetoond hoe wij in dezen gewerkt hebben. Laat ik het met een voorbeeld duidelijk maken. Van de Kamer van Arbeid hebben wij gekregen den loonstandaard, zooals die hier geldt. Deze geeft b.v. op dat een timmerman ver dient 18 a 20 cent; er zijn wel timmerlieden die 25 cent verdienen, maar het normale loon van een timmerman is 18 a 20 cent. Nu beoogen onze bepalingen volstrekt niet het loon op te drijven, vandaar dat wij niet kunnen meegaan met het adres van den Bestuurdersbond. Wij willen alleen verzekeren aan onze eigen werklieden en aan die, welke in dienst zijn van een aannemer, die een werk voor de gemeente uitvoert, een loon dat niet minder is dan het normale. Waarom hebben wij nu niet 18 maar 20 cent genomen? Omdat wij den arbeids duur hebben verkort, en het gewenscht achten dat de werk lieden evenveel in die 11 uur verdienen als anders in 13 of 14 uur. Daarom hebben wij het niet al te zuinig uitgerekend. Wij verzekeren dus alleen aan de werklieden, dat zij niet geëxploiteerd zullen worden en dat er geen oneerlijke con currentie zal komen en de gemeentewerken zullen worden tot stand gebracht door werklieden, die een voldoend loon krijgen; en nu wij het normale loon hier voldoende achtten meenden wij ons hiertoe te moeten bepalen. De heer A. J. van Hoeken J.Jz. M. de V. Bij de Toelich ting op art 1 wordt gezegd, dat wij het weekloon in aanmer king hebben te nemen, omdat in een week minder uren ge maakt worden als bij maximalen arbeidsduur. Ik ben evenwel nog niet tot de overtuiging gekomen dat dit verhooging nood zakelijk maakt, omdat, als ik mij niet vergis, er in deze gemeente geregeld 11 uur gewerkt wordt. Er wordt hier gewerkt van 0—8^, van 9—12 en van 1'— 7 uur, dat is 11 uur en niet 13 a 14. De Voorzitter. De werklieden werken veelal zoolang zij kunnen, om maar te verdienen. Dit maakt echter verschil met het jaargetijde; in den zomer werkt men veel langer dan in den winter, maar dat men in het algemeen den arbeidsduur beperkt tot 11 uur is in strijd met ons onderzoek. Men werkt op vele werken en werkplaatsen 12 eri 13 uur. Nu moeten wij bij kort eren arbeidsduur den arbeider niet een minder weekloon geven. Wij nemen daarom het normale loon, 18 a 20 cent, maar nemen de grens niet te laag. De heer Pera. Ik zal slechts eene zeer korte opmerking maken, M. d. V., naar aanleiding van hetgeen U gesproken hebt. Uit de ervaring wordt geleerd, dat wanneer de arbeids duur bekort wordt, de werkman in staat is gedurende den korteren tijd meer werk te doen dan vroeger in denzelfden tijd; zoodat bij een korteren werktijd een uur als zoodanig meer waarde heeft dan een uur waarde had onder den langeren werktijd. Er bestaat dus alle reden om bij een korteren werk tijd een uur hooger te betalen. De Voorzitter. Ja, de ervaring heeft dat geleerd. De algemeene beraadslaging wordt gesloten. De Voorzitter. Aan de orde is thans allereerst de aanhef van de Verordening. De heer van Hamel, Mag ik u verzoeken deze in stemming te brengen De Voorzitter. Ik weet eigenlijk daarvan uwe bedoeling niet. Het kan toch niet uwe bedoeling zijn om op de zaak zelf terug te komen? Het principe toch is reeds door den Raad aangenomen. Ik geef toe, dat hier wel kwesties in zitten, b. v. dat Burg. en Weth. gemachtigd zijn om deze bepalingen op sommige werken niet toe te passen, o. a. bij sommige onderhoudswerken. Dat is dan ook de groote kwestie bij deze materie, dat aan Burg. en Weth. wordt overgelaten te bepalen bij welke werken die bepalingen in aanmerking moeten komen. Wil men daarover stemmen dan is het mij goed. Maar overigens zou ik gaarne van den heer van Hamel willen weten wat eigenlijk zijne bedoeling is. Wil hij op de eene of andere kwestie komen, dat hij die dan motiveere. De heer van Hamel. Ik zou alleen in de gelegenheid willen zijn om tegen te stemmen en ik wil dat ook wel aan het eind doen, als U mij dan maar niet van inconsequentie beschuldigt. De Voorzitter. Ik vind ook, laten wij dat bij het begin doenmaar U zult toch niet op een besluit, onlangs met groote meerderheid genomen, willen terugkomen De heer van Kempen. Burg. en Weth. zijn er voor deze bepalingen zooveel mogelijk toe te passen en alleen daarvan uit te sluiten die werken, waarbij onmogelijk onder deze be palingen kan worden gewerkt. Het spreekt dus vanzelf, dat wij dat aan de prudentie van Burg. en Weth. volkomen kunnen toevertrouwen. De heer Pera. Is het niet beter de stemming achteraan te doen plaats hebben? Het is toch de vraag waarin dan die bepalingen zullen bestaan; aangezien ze nog moeten worden besprokenkan eerst daarna worden beslist over het in toepassing brengen daarvan. De Voorzitter. De héér van Hamel wil den geheelen maat regel niet, onder welke voorwaarden ook. Maar nu is hierin een kwestie om over te praten, n 1welke daarvoor naar hun oordeel in aanmerking komen." Dus Burg. en Weth. zullen hebben te overwegen welke werken hiervoor in aanmerking zullen komen. Handhaaft de heer van Hamel zijn voorstel om nu te stemmen De heer Pera. Laten we maar stemmen De heer de Goeje. Ik was er, evenmin als de heer van Hamel, voor, dat de gemeente deze zaak regelen zou. Maar nu het besluit van den Raad gevallen is, zal ik de verordening beoordeelen op zichzelf, en dus in mijn vroegeren tegenstand geen reden zien om nu tegen te stemmen. De Voorzitter. Dus om den heer van Hamel genoegen te geven, zal ik den aanhef nu in stemming brengen. De heer van Hamel. Dan zie ik daar nu van af, M. d. V. De aanhef wordt zonder hoofdelijke stemming aange nomen. Beraadslaging over art. 1, luidende: »üen aannemer wordt de verplichting opgelegd aan zijne werklieden, die bij de uitvoering van de in dit bestek be-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1901 | | pagina 6