DONDERDAG 28 MAART 1901.
49
kennis van zaken en niet ondoordacht dit nieuwe besluit
nemen.
De Voorzitter. Ik wil hierop, voordat ik den heer van
Lidth de Jeude het woord geef, dadelijk dit antwoorden. Het
kapitaal wordt eigenlijk uitgebreid met 35 a 36000 gulden,
want zooals de heeren weten stond het vroeger reeds vast,
dat er toch een grooter waschhuis moest worden gemaakt ook
al werd er in het geheel geen sanatorium opgerichtdaar het
waschhuis voor Endegeest zelf te klein is. Plan C vereischt dus
35.000.— meer dan de oorspronkelijk geraamde 145.000.—
Nu is de redeneering van de Memorie van Toelichting deze.
Of men slagen zal, ja, dat kan men voorspellen, maarzeker
weet men dat niet. Ik neem dat echter aan omdat ik ver
trouwen heb op de mededeelingen van Prof. Jelgersma, die
meer met dat bijltje gehakt heeft. Heeft men nu gerekend op
het uitgeven van een zeker kapitaal, dat bij 60 patiënten
een dekkende exploitatie geeft, dan zal de aanwezigheid van
60 patiënten niet meer een dekkende exploitatie geven, wan
neer men veel meer kapitaal gaat uitgeven. Men zal dus de
kans open moeten laten dat het aantal patiënten stijgtwant
er zal dan voor rente en aflossing van 36.500.omstreeks
1800.a ƒ2000.jaarlijks meer moeten ontvangen worden.
Dit is de eenige bedoeling van hetgeen in 't kort in de memorie
van toelichting tot dit voorstel gezegd wordt. Den heer Fockema
Andrea? te bewijzen, dat het Sanatorium zich volkomen zal
dekken is eene onmogelijkheid; dat kunnen wij niet doen.
Wij zullen echter volgens plan C een stichting hebben, waarvan
wij werkelijk iets kunnen verwachten in het belang onzer
universiteit. Dat de nadere gedetailleerde plannen en kosten
rekening ons zijn tegengevallen, behoef ik de heeren niet te
zeggen. Ik kom liever bij den Raad met een meevaller, als
de gasfabriek, dan met een tegenvaller zooals het Sanatorium.
De Raad zal echter moeten waardeerendat wij dit doen voordat
wij gaan bouwen, inplaats van zooals hier en elders wel eens
gebeurd is, maar te gaan bouwen en later achteraan te komen
met het hinkende paardeen groot tekort. De Raad zal dus
zeker waardeeren, dat wij klaren wijn schenken en zeggen:
de kostenrekening is tegengevallen, wij hebben 35 a ƒ36.000.
meer noodig. De Raad is natuurlijk volkomen vrij omals men
de zaak niet aandurft, het besluit van 4 October in te trekken
zoodat geen Sanatorium wordt opgericht. De Commissie van
Beheer en Burg. en Weth. zouden het een treurig besluit
vinden, maar wij zouden er in moeten berusten.
De heer Fockema Andreae heeft volkomen juist gezegd:
men moet veel weten, als men in eene dergelijke commissie
zit. en in het Dag. Bestuur, maar men kan niet alles weten,
en het is volkomen begrijpelijk dat men afgaat op de gegevens
van den bouwmeester. Ik ben geen bouwmeester. ik weet het
niet. Maar wanneer Leiden gaat bouwen een gesticht, dan moe
ten wij hebben een goed en solide gestichteen gesticht, waarbij
men niet dadelijk te nauw begrensd is. Want wanneer ooit de
tijd mocht komen, als die zaak goed gaat, waaraan ik niet twijfel,
dat wij zullen moeten uitbreiden, dan zouden wij door een klei
ner gesticht der gemeente veel grooter nadeel toebrengen dan
door nu die ƒ36006.meer uit te geven. Dat is wat de memorie
van toelichting in het kort zegt, en waarom de commissie van
toezicht voor »Endegeest" en Burg. en Weth. met algemeene
stemmen, hebben besloten aan den Raad te ad viseerenwan
neer gij uw plan handhaaft, kiest dan plan C, dat is de eenige
mogelijkheid, dat de exploitatie zich zal kunnen dekken. Want
wanneer de onderneming slaagt en het gesticht zal moeten
worden uitgebreid, dan kunnen wij dat met plan B niet doen
zonder zeer groote kosten. Wij stellen dus voor te nemen
plan C, dat ƒ16000.— meer kost dan plan B, overwegende
dat dat voor de gemeente eene grootere uitgave is van
ƒ800 a ƒ900 jaarlijks. En nu geloof ik, dat de finantieele
toestand van Leiden wel van dien aard is, dat wij gerust eene
uitgave kunnen doen van ongeveer ƒ1000.— 'sjaars, wanneer
het alleen daardoor mogelijk is een solide gesticht te krijgen,
dat zich zal kunnen bedruipen en zelfs eenige winst zal geven.
De heer van Liuth de Jeude. M. d. V. Het is als lid van
de Commissie van Financiën dat ik voor een oogenblik het
woord vraag. De Commissie van Financiën, in wier handen
deze voordracht is gesteld, meende dat dit voornamelijk is
geschied met het oog op den bijgevoegden suppletoiren be-
grootingsstaat. Zij oordeelde, dat het niet op haren weg lag
zich over de meerdere of mindere wenschelijkheid van de
voordracht zelf uit te spreken. Wanneer de Raad evenwel
besloten zal hebben tot aanneming van het voorstel, dan stelt
de Commissie van Financiën voor den staat goed te keuren.
De heer Fockema Andreae. Ik dank u, M. d. V., voor uw
antwoord, waarop ik niet veel te zeggen heb. U hebt in elk
geval nu uitvoeriger gemotiveerd die korte zinsnede over dat
gene waarover in het plan gehandeld wordt.
Ik heb nog vergeten eene opmerking te maken. Ik lees hier
van 7799 bedden en ik heb ook gelezen waarin dat zit:
dat hangt er van af, of op zekere kamers worden gezet 1 of 2
bedden. Nu mogen wij toch zeker rekenen, dat het is een
gesticht van 99 bedden; want wanneer op die kamers geen
behoorlijke ruimte was voor twee slaapplaatsen, dan zou men
er toch zeker geen twee bedden willen plaatsen, zoodat dus
het getal 77 wel kan worden geschrapt.
De Voorzitter. Er staat verder, dat van die bedden er
64—82 bestemd zijn voor patiënten; wij zeggen dat, omdat
het dikwijls zal voorkomen, dat op de bovenkamers maar een
bed is geplaatst, en ook omdat kan worden verlangd, dat een
patient een eigen kamer heeft. Maar de kamers zijn absoluut
voldoende voor twee patiënten.
De heer Fockema Andrew. Dat ben ik op dat punt gerust
gesteld.
De heer de Goeje. In het rapport van den heer üriessen
staat, dat met weinig kosten die zolder ook zou kunnen worden
betimmerd; daar zijri die kosten geraamd op 2500.in 't
rapport van Burg. en Weth. staat 6500.Is dit een
drukfout?
De Voorzitter. Dat zit hierin, dat de bouwkosten zullen
bedragen 2500,— om de kamers te timmeren; maar boven
dien zullen de kosten hooger worden door den aanleg van de
gas- en de waterleiding en het onvoorzien.
De heer A. J. van Hoeken J.Jz. M. d. V Niet om nogmaals
in te gaan op de principiëele kwestie, of het op den weg
van de gemeente ligt dergelijke inrichtingen in het leven te
roepen, maar om te constateeren, dat ik nog op hetzelfde
standpunt sta als in de vergadering van 4 October 1900,
waarin tot oprichting van een Sanatorium besloten werd,
verzoek ik U over dit punt hoofdelijke stemming te houden,
om tegen te kunnen stemmen.
De heer Pera. M. d. V. Ik wensch eene opmerking te maken
bij hetgeen U gezegd hebt, en wil met een enkel woord met
allen nadruk constateeren, dat de Commissie geadviseerd heeft
om te besluiten tot de grootste inrichting, omdat dit in alle
opzichten het doelmatigste is voor de exploitatie, terwijl dan
ook, als er wat gebruik van wordt gemaakt, de prijzen des
noods misschien nog iets kunnen worden verlaagd. En ook
wanneer het voorgestelde doel met het gebouw niet mocht
worden bereikt, dan zal een grooter gebouw veel beter tot
eene andere bestemming dienstbaar zijn als een kleiner. Ook
dit moet ons de voorkeur doen geven aan plan C.
De Voorzitter. Ik ben het volkomen eens met den heer
Pera. Ik heb vergeten er op te wijzen, dat het in de toekomst
wellicht noodig kan zijn, dat een onzer minvermogende in
gezetenen tot herstel in een dergelijk sanatorium wordt op
genomen, en dat het dus wenschelijk kan zijn zoo mogelijk
een paar gratis plaatsen beschikbaar te hebben.
Het voorstel, hierna in stemming gebracht, wordt met 21
stemmen tegen 1 stem aangenomen.
Voor stemmen de heerenHasselbach, de Lange, Fockema
Andrea?, Pera, van Kempen, van Dissel, van Lidth de Jeude,
Zaaijer, Zillesen, Korevaar, P. J. van Hoeken, van Hamel, van
Rhijn, de Vries, Juta, Dekhuyzen, J. P. Driesseri, Mulder, L.
Driessen, Kaiser en de Goeje.
Tegen stemt de heer A. J. van Hoeken J.Jz.
XI. Voorstel tot vaststelling van bepalingen omtrent mini
mum-loon en maximum-arbeidsduur in bestekken van ge
meentewerken.
(Zie Ing. St. n°. 73).
De algemeene beraadslaging wordt geopend.
De heer A. J. van Hoeken J.Jzn. M. d. V. De toelichting
die door Burg. en Weth. wordt gegeven bij art. 1 der concept
bepalingen geeft mij aanleiding om op enkele bezwaren te
wijzen die zullen ontstaandoor het uurloon dat door Burg.
en Weth. wordt voorgesteld.
Tot mijn spijt heb ik in de artikelen niets kunnen vinden,
waar de aannemer tegenover de gemeente en den werkman
gebonden is, dat de werkman ook gebonden zal zijn tegenover
den aannemer, het werk uit te blijven voeren tegen het loon
waarvoor hij werd aangenomen.
Waar Burg. en Weth. vooropstellen, dat zij het loon niet
wenschen op te drijven, maar het hoofdzakelijk hunne be
doeling is onedele concurrentie te werenom daardoor te
zorgen dat aannemers van buiten niet lager zullen betalen
dan het in de gemeente geldend loon, welnu M. d. V. tegen
dit streven zal ik mij niet verzetten en heeft voor mij als
voorstander van bescherming mijne sympathie.
Iets anders is hetof de voorgestelde loonen beantwoorden
aan den thans geldenden loonstandaard en dit meen ik met
grond te mogen betwijfelen, wanneer ik hiermede den plaatse
lijken loonstandaard vergelijk.
Niet dat ik er iets op tegen hebdat de werkman een flink
loon verdient, maar dan dient dit loon ook geëvenredigd te
zijn aan zijne bekwaamheid en zou men m. i. bij de bepalingen
van minimum-loon van dezen gedachtengang moeten uitgaan