44 DONDERDAG 14 MAART 1901. De heer de Lange. Nu U u bereid verklaard hebt, M. d. V., om de zaak nog eens te overwegenwil ik daarover verder niet spreken. Alleen zou ik gaarne nog even dit in het midden brengen. U zeidehad de Commissie dat in haar rapport gezet; maar ik meen, dat zulks niet noodig waswant de klacht van cura toren was aan Burg. en Weth. bekend en van zeer jongen datumze sloot bijna aan aan het begin der handeling in deze zaak. Toen de eerste brief van den heer Couvée dd. 20 September 1900, inkwam, waren wij bezig die grachten in orde te maken. De Voorzitter. Toen is toch niet voorgesteld om dat gewelf weg te breken. De heer de Lange. Dat kon toen niet, omdat wij niet wisten, dat het gemeentegrond is. De Voorzitter. Wij zullen de zaak nog eens overwegen. Ik stel dus voor de behandeling hiervan uit te stellen. Dienovereenkomstig wordt zonder hoofdelijke stemming besloten. XXIV. Voorstel tot den aankoop ten behoeve van de Stedelijke Gasfabriek van het perceel aan de' Westvolmolensteeg, ka dastraal bekend onder Sectie B N°. 2158, Gemeente Leiden. (Zie Ing. St. n°. 42, 62, 70). De heer P. J. van Hoeken. Ik begrijp, dat het in het belang van de gasfabriek is om dat perceel aan te trekken, maar ik zou toch de Commissie voor de gasfabriek wel in overweging willen geven of het bij verdere uitbreiding, die noodig mocht blijken, niet wenschelijk zou zijn om naar den kant van den singel uit te breiden, bij den nieuwen gas houder. Er zijn al meer van die stukken bijgekomen, alle naar de stadzijde, maar ik voor mij zou het wenschelijk achten uit te breiden aan de buitenzijde, want langzamerhand zou anders de gasfabriek in plaats van aan den buitenkant binnen in de stad komen te liggen. De Voorzitter. De singel zal altijd de grens wezen. De heer P. J. van Hoeken. Er staat nu toch reeds een gashouder over den singel. De heer Juta. De scheiding van den nieuwen gashouder van de gasfabriek geeft op zichzelf al last genoeg om niet door te gaan met de gasfabriek uit te breiden aan den over kant van het water. Het groote gemak is juist, als men nieuwe inrichtingen maakt of bestaande inrichtingen uit breidt, zulks op, of zoo dicht mogelijk aan het bestaande terrein te doen. Dat geeft natuurlijk voor het dagelijksch toezicht en alle werkzaamhedendie gebeuren moeten, een groot praktisch gemak, dat vooral in den winter zich zeer doet gevoelen. De ondervinding, die wij hebben van den last van het staan van dien gashouder aan den overkant van het water, zou juist eene reden zijn om eventueele uitbreiding daar niet verder te zoeken, dat is de ondervinding, die het dagelij ksch beheer van de gasfabriek medebrengt. Daar komt nog bij, dat bij aansluiting aan eene bestaande inrichting het dikwijls noodzakelijk is zoo dicht mogelijk daarbij plaats te zoeken, en dat op zichzelf belet al eene uitbreiding aan den overkant van het water. De heer P. J. van Hoeken. Ik begrijp, dat eene uitbreiding aan het bestaande veel gemakkelijker en beter is dan aan de overzijde van den singel; maar dan zou ik voor mij wel wenschen, dat die gashouder daar ook niet stond, want nu is het toch gescheiden. De heer de Lange. Eene enkele opmerking zij mij veroor loofd. Ik geloof met den heer Juta, dat het zeker gemakkelijk is om een bedrijf zooveel mogelijk op dezelfde plaats te con- centreeren. Dat het echter bezwaren in heeft voor de exploi tatie, meerdere gasketels van de stokerij of de eigenlijke fa briek af te zetten dat geloof ik niet. Ik herinner mij dat in Dordrecht een gashouder ongeveer 20 minuten gaans van de gasfabriek af staat. De heer Juta. De heer de Lange behandelt alleen het con crete punt van de plaatsing van nog een gashouder; maar daarvan staat in het voorstel van de Commissie voor de gas fabriek en dat thans aan de orde is niets. Er is hier geen voorstel om eene bepaalde inrichting op dat terrein op te richten; men heeft het alleen in het algemeen belang van de gasfabriek wenschelijk geacht, vooral waar, zooals hier, in 1900 eene meerdere gasproductie van 10% noodig is geweest, en dus de fabriek in zeer bloeienden toestand verkeert dit stuk terrein grenzende aan het terrein van de gasfabriek, te koopen met het oog op de toekomst; en dat te meer, daar er groote waarschijnlijkheid is dat wij dat terrein voor een bepaald doel zullen noodig hebben, zooals ook in het rapport der Commissie is aangegeven. Maar van de oprichting van een gashouder is hier geen sprake. De heer de Lange. Eene kleine aanvulling van wat ik daar even zeide, zij mij dan nog veroorloofd. De heer van Hoeken heeft gesproken over uitbreiding van het terrein der gasfabriek, en zou dan de voorkeur er aan geven dat te doen naar buiten in plaats van naar binnen. En naar aanleiding daarvan heb ik gezegd, omdat voor een vermeerderd gasverbruik in de toekomst ook meer gashouders noodig zijn, dat men die gas houders gevoegelijk kan zetten aan de overzijde van de Singel gracht. Dat is alleen de bedoeling van wat ik heb willen zeggen. Het ging niet over dit voorstel, maar alleen over de terreinen voor uitbreiding, noodig in het algemeen. Het voorstel wmrdt daarop zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XXV. Voorstel tot aanvulling van het Uitbreidings- en Vernieuwingsfonds der Stedelijke Gasfabriek, in verband met den bouw van een nieuw zuiverhuis. (Zie Ing. St. n°. 43 en 70). Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Daar niets meer aan de orde is en niemand meer het woord verlangt, wordt de vergadering gesloten. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. Groen Zoon.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1901 | | pagina 4