38
ZATERDAG 2 MAART 1901.
aan de Tweede Kemer in te dienen een wetsontwerp is nog
niet overbodig en heeft nog volkomen zin.
(De heer L. Driessen heeft tijdelijk de vergadering verlaten.)
Het voorstel tot ondersteuning van het door den Gemeente
raad van Groningen aan H. M. de Koningin gericht adres,
in stemming gebracht, wordt aangenomen met 15 tegen 9
stemmen.
Vóór stemmen de heeren: Dekhuyzen, van Lidth de Jeude,
van Rhijn, Orucker, de Goeje, Hasselbach, van Dissel, de Vries,
Korevaar, Juta, Zaaijer, Fockema Andreae, van Hamel, Kroon
en Zillesen.
Tegen stemmen de heeren: Kerstens, P. J. Driessen, van
Kempen, de Lange, Mulder, A. J. van Hoeken J.Jzn., den Houter,
Pera en P. J. van Hoeken.
De Voorzitter. Aan de orde is nu de motie van den heer
van Kempen om de uitvoering van het Raadsbesluit van 27
September te schorsen.
De heer van Kempen. M. d. V.! Met mijn voorstel heb ik
natuurlijk niet de bedoeling, dat de ambtenaren, die reeds
zijn aangesteld, zullen worden ontslagen; dat komt niet bij
mij op. Mijne bedoeling is alleen, dat voor het oogenblik met
de zaak wat zal worden getraineerd, in de verwachting dat
de Regeering in deze met veel spoed zal handelen. Voorlang
uitstel behoeft men niet te vreezen, want, vóór dat de heer
ürucker zijne interpellatie had aangekondigd, had de Minister
reeds een wetsontwerp bij den Raad van State ingediend
men kan dus wel begrijpen met hoeveel spoed deze zaak tot
een einde zal worden gebracht.
Wordt de zaak beslist in den geest van de voorstanders
van slachtdwang, dan houdt van dat oogenblik af de schor
sing op en is er geen besluit van den Raad meer noodig om
met de oprichting van een abattoir onmiddellijk aan te vangen.
De Voorzitter. Ik wil al dadelijk zeggen dat ik groot be
zwaar heb tegen schorsing. Waarvoor is dit noodig? Door
allen wordt op den voorgrond gesteld, dat een wet in den
geest van de voorstanders van abattoirs tot stand zal komen.
Waarom zullen wij dan het werk waar wij midden in zitten
uitstellen? Aanbestedingen zullen er in de eerste weken zeker
niet geschieden, daarvoor zijn de voorbereidende maatregelen
nog niet ver genoeg gevorderd. De heer van Kempen zegt
wel dat er veel spoed met het in te dienen wetsontwerp zal
gemaakt worden, maar wij weten allen, dat de behandeling
van een wetsontwerp in de Tweede Kamer soms lang kan
duren. Waarom zullen wij nu een kostbaren tijd ongebruikt
voorbij laten gaan? Het abattoir komt ei', dat is uitgemaakt
nog zooeven door de verwerping van de motie om het be
sluit tot oprichting in te trekken. Aanneming van de motie
zal dus alleen stagnatie in het werk ten gevolge hebben. Wat
moeten de ambtenaren in dien tijd doen?
De heer van Kempen. Het is mij niet te doen om de amb
tenaren met de handen over elkaar te doen zitten. Zij kunnen
toch doorgaan met de zaak op papier voor te bereiden, want
ik acht het ook waarschijnlijk dat er eene regeling zal komen
in den geest zooals de meerderheid van den Raad verlangt.
Maar wanneer gezegd wordt: bet is waarschijnlijk, dat in
dien of dien zin iets zal gebeuren, dan ziet men den vol
genden dag hoezeer het waarschijnlijke is verschoven. Men
denkt nu, dat dit zal gebeuren, ik denk het ook; maarzeker
weet men het niet, dus is het voorzichtig geen kosten te
maken. Maar de bedoeling is, dat het onnoodig is de ambte
naren, die met dit werk zijn belast, met, de armen over elkaar
te doen zitten. Zij kunnen doorgaan met de voorbereiding;
zij zijn er toch, maar andere kosten zou ik tijdelijk willen
vermijden.
De heer re Lange. Onafhankelijk van den heer van Kem
pen had ik thuis reeds een motie opgesteld van dezelfde
strekking, omdat ik verwachtte, dat de motie van de negen
Raadsleden zou worden verworpen.
Deze motie luidt aldus:
De Gemeenteraad
Overwegendedat ingevolge het jongste arrest van den
Hoogen Raad betreffende art. 4, 2°. der Hinderwet de oprich
ting' van een gemeentelijk slachthuis thans rechtens onmo
gelijk is,
besluit Burg. en Weth. uit te noodigen de uitvoering van
het Raadsbesluit van 27 September 1900, tot oprichting van
gemeentelijk slachthuiste schorsen.
Na het antwoord M. d. Y. door u reeds gegeven op de motie
van den heer van Kempen, blijf ik van opinie, dat die motie
toch eene zaak van zeer groot belang behandelt. Ik weet,
dat het Dag. Bestuur onzer gemeente zeer zeker in acht
neemt de grootst mogelijke behoedzaamheid en voorzichtigheid
bij de uitvoering van Raadsbesluiten. Die uitvoering is hun
evenwel opgelegd, en nu komt het mij voor, dat Burg. en
Weth er op lettende dat de voorbereidende werkzaamheden
al zoo'ver gevorderd zijn de teekeningen zijn klaar, de
bestekken zijn gereed, onderhandelingen over de levering
van machines zijn reeds geopend zelf tot de conclusie
zouden moeten komen, dat het toch niet aangaat, aangezien
een wetsontwerp toch altijd is een vogel in de lucht, waar
van niemand kan zeggen of hij zal worden geschoten over
vier weken, vier maanden of over nog langer tijd, en door
de voorzichtigheid verboden wordt, nu reeds contracten af te
sluiten voor leverantien of over te gaan tot besteding.
Zoolang de wet er niet is hebben wij geen voldoenden
grond tot handelen om zulk een gewichtig werk te gaan
uitvoeren en daarvoor contracten af te sluiten.
Waar ook de krachtigste voorstander van een slachthuis
met slachtdwang moet constateeren, dat, als de wet er niet
is de bevoegdheid tot oprichting ook niet bestaat, daar is
het dus zeer zeker noodzakelijk de uitvoering van het raads
besluit te staken in dier voege, dat niet zal worden overge
gaan tot het afsluiten van contracten, of tot besteding.
Daarom neem ik de vrijheid, M. d. V., U deze motie ter
hand te stellen, als de heer van Kempen zich met de be
woordingen daarvan kan vereenigen.
De Voorzitter. Kan de heer van Kempen zich hiermede
vereenigen
De heer van Kempen. Och ja, M. d. V., alleen zou ik niet
gewenscht hebben die kwestie van de rechtsgeldigheid er opnieuw
in te zetten. Maar ik zie niet daartegen op.
De Voorzitter. Dan wordt dus nu deze motie beschouwd
als te zijn eene motie van de heeren van Kempen en de Lange,
en trekt dus de heer van Kempen zijne formuleering in.
Tk kan ook met dit voorstel niet meegaan, waar het wel
zeker is, dat deze vogel zal geschoten worden. Nu hebben,
wat ons betreft, de Regeering en de Wetgevende Macht twee
jaren tijd om den vogel te schieten voordat wij dien noodig
hebbenwant eerst over twee jaren zal het abattoir geopend
worden. Waarom nu dien tijd voorbij te laten gaan? Wij zijn
allenzooals wij hier zitten, overtuigddat die wetswijzi
ging komt.
En waarom zullen wij, terwijl de ambtenaren midden in
het werk zitten, wellicht drie of vier maanden stil gaan zitten
en inmiddels den goeden tijd laten voorbijgaan?
De heer de Lange. M. d. V.l De vraag moet hier juist
andersom worden gesteld. Als het zoo zeker is dat de wet
er komtwaarom dan zoo'n haastwaarom dan niet gewacht
tot die wet er is.
Wanneer ik het advies van een advocaat inwon over de vraag
of ik beslissende stappen moet doen in eene zaak waarvan
de grondslag nog onzeker is, dan zal die advocaat zeggen:
wacht eerst tot ge een goede basis hebt en handel dan. Dat
gebiedt de meest alledaagsche voorzichtigheid.
De Voorzitter. Wanneer ik advocaat van de gemeente was,
zou ik zeggenga gerust door, want de wet komt er stellig.
Maar de parlementaire gang van zaken is niet snel, het kan
zijn dat wij drie of vier maanden op de wet moeten wachten.
En dat tijdverlies acht ik onraadzaam en ook niet noodig.
De heer Pera. M d. V. Laten wij nu eens het ondenkbare
geval nemendat de wet er niet komtwat zal de Raad dan
een allerdwaast figuur maken door voort te gaan met den
bouw van eene inrichtingzonder zeker te zijndat zij ge
bruikt kan worden.
De Voorzitter. Dat acht ik een casus non dabilis.
De heer de Lange. M. d. V. Wij staan nu voor een zelfde
vraag als verleden jaar, toen de heer van Kempen zijne motie
tot uitstel indiende. Toen hebt U juist gesproken als nu, maar
de Hooge Raad heeft door zijn vonnis bewezendat het on
denkbare geval mogelijk was. Laten wij dus nu voorzichtiger
zijn dan in de maand September.
De Voorzitter. Maar wat heb ik in September er bij ge
zegd. Dit: dat wanneer het ongedachte geval zich mocht
voordoen, dat de Hooge Raad de letter van de wet niet in
overeenstemming achtte met de kennelijke bedoeling van den
Wetgever, de Regeering dan wel onmiddellijk met een wets
ontwerp zou komen. En die voorspelling is zeker juist ge -
weest. Want 11 Februari is het arrest gewezen, 28 Februari
is de interpellatie van den heer Drucker in de Tweede Kamer
gehoudenmaar vóór dien tijd had de Minister reeds zijn
wetsontwerp bij den Raad van State ingediend. Nu is ieder
overtuigd dat een wetsontwerp in onzen geest er zal komen,
waarom nu toch zoo lang stil te zitten Dat is geen wijs beleid.
De heer Kerstens. M. d. V.! Ik heb alleen hooren spreken
over twee gevallen. De wet komt, of zij komt niet. Maar er
is nog een derde geval mogelijk, nl. dat de wet er komt,
maar er geheel anders uitziet, dan de voorstanders van