ZATERDAG 2 MAART 1901.
37
delijkheid gaarne dragen. Ik vvensch te verklaren natuurlijk
dat ik hierbij alleen voor mijzelf kan spreken, dat ik nog
met volkomen overtuiging de stem, die ik toen heb uitge
bracht, voor juist houd.
Nu is het mogelijk, dat wij hebben gedwaald. Maar dan
wil ik toch in herinnering brengen, dat wij dan dwalen in
uitnemend gezelschapin gezelschap van alle beschaafde
landen van Europa, in gezelschap van een aantal gemeenten
in Nederland, voor een deel gelegen in streken, waar de
geestverwanten van de voorstellers tot intrekking van het
abattoir-besluit het voor het zeggen hebben. Evengoed als
hier, is in die andere gemeenten, waar de zaak aan de orde
kwam de meerderheid van den Raad geweest vóór de oprich
ting van een openbaar slachthuis. Ik voor mij blijf overtuigd,
dat het besluit van 27 Sept. 1900 op den duur zal blijken te
wezen een weldaad voor de gemeente; en ik blijf ook nog
overtuigd, dat de burgerij dat zal erkennen van den dag af,
dat het openbaar slachthuis zal worden geopend, hetgeen ik
hoop dat binnenkort, ondanks alle tegenwerking, toch gebeu
ren zal.
Ik heb het woord gevraagd vooreerst om dit te zeggen, en
tevens om te verklaren, dat ik mij niet zal laten verleiden,
in verder debat te treden over de zaak zelve. Verleden jaar
hebben voor- en tegenstanders breedvoerig hunne meening
toegelicht. Nu er niets nieuws aan het licht is gekomen om
trent de al of niet wenschelijkheid van openbare slachthuizen
want daarover had de Hooge Raad niet te beslissen is er
absoluut geen aanleiding in het debat daarover terug te
treden.
De heer van Kempen. Nog een enkel woord over hetgeen
de heer Fockema Andreae daar straks heeft gezegd; het komt
in het verslag en zal zeker door de menschen met groote
attentie gelezen worden. Hij heeft gezegd: wij hebben ons
niet te storen aan het advies van den Hoogen Raad en kunnen
dus doorgaan met de oprichting van een openbaar slachthuis.
Maar hoe is dat te rijmen, indien dat zoo is, dat de heer
Druckerdie indertijd deze zaak in de gemeente streng heeft
voorgestaan en steeds deze zaak levendig heeft gehouden, nu,
na het arrest van den Hoogen Raad, als bekwaam jurist, die
weet wat hem te doen staat, terstond eene interpellatie ver
zoekt aan de Ministers van Waterstaat en van Binnenlandsche
Zaken. Hij vond dus de zaak wel degelijk ernstig. En waarom?
Omdat men wel nog het recht heelt een openbaar slachthuis
op te richten, maar de slagers door dat arrest er geen gebruik
van zouden maken en dan werd de oprichting van een open
baar slachthuis in zekeren zin onnoodig. Vandaar dat de heer
Drucker geen dag heeft laten voorbijgaan, maar in de Kamer
eene interpellatie heeft gericht tot de twee Ministers. En dezen
hebben gezegd: de zaak komt in orde, want er is reeds een
wetsontwerp bij den Raad van State, dat weldra de Kamer
zal bereiken. Ik wil hier alleen maar constateeren, dat hetgeen
de heer Fockema Andreae heeft gezegd minder juist is, alsof
wij toch konden doorgaan. Wij kunnen wel doorgaan, maar
met de zekerheid, dat dan het gewenschte doel niet zal worden
bereikt.
M. d. V.! Mijne opinie omtrent openbare slachthuizen is
bekend, maar nu heeft het den schijn het is natuurlijk
niet de bedoeling van den Raad alsof men een soort van
pressie wil gaan uitoefenen. Eenigen tijd geleden heb ik voor
gesteld de zaak van de oprichting van een abattoir aan te
houden, omdat wij niet wisten, wat het resultaat zou zijn
van het geding bij ons hoogste rechtscollege. Och, zeide men
toen, daarop behoeft men niet te wachten, de Hooge Raad
zal wel in onzen geest uitspraak doen.
En nu heeft de Hooge Raad toch anders beslist. Waarom
kunnen wij de uitvoering van het besluit van 27 September
nu niet voorloopig schorsen. Het krijgt den schijn alsof Leiden
niet meer kan leven zonder openbaar slachthuis. Zoo urgent
acht ik de zaak nu niet, en juist, om dat dringen zonder
noodzaakzal ik stemmen voor de motie.
De heer Drucker. De heer van Kempen heeft mij eene vraag
gedaandie ik echter liever zal beantwoordenwanneer de
motie van den heer van Kempen zelf aan de orde is.
De heer den Houter. M. d. V. Het zou niet verstandig zijn
de met volle overtuiging uitgesproken woorden van een in
vloedrijk man als de heer Drucker, zonder eene korte tegen
spraak te doen voorbijgaan.
Ik heb betoogd, dat naar mijne vaste overtuiging de onom-
stootelijke argumenten tegen de oprichting van een abattoir
aan onze zijde waren, maar de meerderheid van stemmen aan
de zijde van de voorstanders van een abattoir. En dit consta
teer ik, niet om iets onaangenaams te zeggen, maar omdat
dit mijne innige, hartgrondige overtuiging is.
En wat doet nu de heer Drucker Stelt hij daar argumenten
tegenover? Neen, de heer Drucker komt niet met, argumenten,
hij tracht zelfs onze argumenten niet te wederleggen, hij beroept
zich alleen op eene meerderheid door geheel Europa en I
daarom hebben de voorstanders van een abattoir gelijk. De
heer Drucker zal zelf wel gevoelen hoe absoluut onhoudbaar
zulk een beroep is. Eene meerderheid kan minderheid worden,
soms zeer spoedig, maar goede argumenten blijven van kracht.
De heer Drucker beroept zich op autoriteiten, maar in Leiden
zijn er toch 7 geneesheeren geweest die hun naam hebben
geplaatst onder een adres, waarin tegen de oprichting van
een abattoir werd opgekomen.
Ik vestig er verder de aandacht op dat in een onzer medische
bladen onlangs een stuk voorkwam van Dr. Endtz uit Schiedam,
waarin hij verklaarde dat tot voor kort geleden wel geen
medicus achter het oprichten van openbare slachthuizen eene
quaestie zag, maar dat er nu, na het vóór en tegen in Leiden
gehoord te hebben, wel degelijk naar zijne meening eene
abattoir-quaestie was.
Daaruit kan de heer Drucker zien, dat juist het aanvoeren
van argumenten, zooals uit het stuk van Dr. Endtz blijkt,
het krachtigste wapen is.
De heer van Hamei. M. d. V. Het onderwerp is zoo van
alle kant3n bezien, dat ik niet geloof dat mij het verwijt kan
treffen van de discussiën te willen smoren, wanneer ik thans
voorstel de beraadslaging te sluiten.
De Voorzitter. De heer van Hamel stelt voor eene motie
van orde om de discussie te sluiten. Verlangt iemand daar
over het woord
De heer den Houter. Als ik dat nog zeggen mag tegen
eene motie tot sluiting van de discussie is op zichzelf altijd
groot bezwaar, vooral waar die ingediend wordt door een lid
van de meerderheid en men dus de discussie zou kunnen
smoren. Ik meen, dat het gebruik van dat wapen dubbel
gevaarlijk is, wanneer het is in handen van de meerderheid;
ik wil niet ontkennen dat er genoeg gesproken is, al gaf de
meerderheid dan ook geen argumenten; bovendien heb ik
nog wel iets anders te doen. Maar toch ver klaar ik mij nog
maals bereid de gronden vóór een abattoir aan te hooren en
te bespreken. De meerderheid heeft hare onweerlegbare argu
menten nog niet gegeven, zij spreke thans. En als dit wordt
geweigerd, dan zal ik dat uitleggen als een bewijs van de
groote zwakheid der argumenten van de meerderheid. Met
talloos velen ben ik daarvan toch reeds overtuigd, daarom
herhaal ik met nadruk mijn vraag, geef goede argumenten
of herroep uw besluit.
De motie-van Hamel wordt daarna zonder hoofdelijke stem
ming aangenomen.
In stemming gebracht wordt nu de motie-Pera c. s. verwor
pen met 16 tegen 9 stemmen.
Tegen stemmen de heeren Dekhuyzen, van Lidth de Jeude,
van Rhijn, Drucker, deGoeje, Hasselbach, van Dissel, de Vries,
L. Driessen, Korevaar, Juta, Zaaijer, Fockema Andreae, van
Hamel, Kroon en Zillesen.
Voor stemmen de heeren Kerstens, J. P. Driessen, van
Kempen, de Lange, Mulder, A. J. van Hoeken J.Jzn., den
Houter, Pera en P. J. van Hoeken.
II. Voorstel tot ondersteuning van het door den Gemeente
raad van Groningen aan H.M. de Koningin gericht adres,
houdende verzoek om aan de Tweede Kamer der Staten-
Generaal een voorstel van wet te zenden tot aanvulling of
wijziging van art. 4 sub 2° der Hinderwet.
(Zie Ing. St. n°. 58).
De heer van Kempen. M. d. V., toen Groningen dit request
bij de Koningin indiende, was nog niet bekend het antwoord
van den Minister in de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
Nu dat bekend is en nu wij weten dat de Minister reeds namens
de Koningin bij den Raad van State eene wet heeft ingebracht,
die deze zaak zal regelen, eene wet, die in weinige dagen de
Tweede Kamer zal bereiken, nu is het toch eigenlijk eenigs-
zins vreemd aan de Koningin te vragen ons zoo'n wet te
willen geven; het antwoord zou kunnen zijn, dat die wet al
gegeven is.
Dat is geen aanmerking op wat Burg. en Weth. gedaan
hebben, toen dit voorstel op de agenda werd geplaatst, want
toen was het door den Minister in de Tweede Kamer gegeven
antwoord nog niet bekend. Maar nu bekend is, dat de wet
reeds den Raad van State heeft bereikt en in korte dagen in
de Tweede Kamer zal komen, nu is er natuurlijk geen reden
nogeens aan de Koningin te vragen eene zaak, die al gebeurd is.
De Voorzitter. Aanvankelijk dacht ik evenzoo, na kennis
genomen te hebben van het antwoord der Regeering op de
interpellatie van den heer Drucker, doch bij nadere over
weging ben ik tot de conclusie gekomen, dat het adres niet
is een ijdel vertoon. Het wetsontwerp is bij de Tweede Kamer
nog niet ingediend. De Raad van State brengt advies uit aan
de Koningin; nu acht ik dat wel niet waarschijnlijk, maar
het zou kunnen zijn een afwijzend advies. Dus ons adres,om