36
ZATERDAG 2 MAART 1901.
bij mij als Raadslid over het een of ander kwamen petition-
neeren, ik daarom nog niet mijne meening zou wijzigen,
wanneer ik die eenmaal op goede gronden had gevestigd.
Maar dat hehben petitionnarissen en de voorstellers van de
motie ook niet bedoeld. Zij bedoelen dit: algemeen leeft
onder de burgerij en onder de tegenstanders van het abattoir
de vaste overtuiging, dat de meerderheid van den Raad bij
zijn besluit van 27 September alleen sterk was in het cijfer
der stemmen, maar niet sterk noch in hygiënische noch in
moreele argumenten. Nu vragen wij opnieuw: negeer onze
argumenten niet, tracht ze afdoende te wederleggen.
Wat mij betreft, ik ben zeer goed voor overtuiging vat
baar indien het blijkt dat ik ongelijk heb gehad.
Maar eene andere overtuiging zal ik stellig niet krijgen,
wanneer nu geschiedt, wat gebeurd is bij de behandeling van
de abattoirzaak, toen in de geheele nota van de vijf raads
leden slechts ééne onjuistheid viel op te merken, eene onjuist
heid die werd ontdekt door den heer van Hamel. Die heeft
terecht aangetoond, dat waar de nota spreekt van eene ver
hooging der slachtloonen van 1080 dit moest wezen
van 1020%. Dat is het eenig ongetwijfeld juiste, dat ik
heb kunnen vinden in het betoog van mijne geachte tegen
standers. Altijd nog leef ik daarom onder den indruk, dat
wij staan voor een misverstand. De heeren, die hebben ge
stemd voor het abattoir, en ik en mijne geestverwanten die daar
tegen hebben gestemd wij denken eender over het groote
belang der volksgezondheid; hoe is het toch mogelijk, dat
wij zoo verschillende besluiten nemen. Daarom zou ik zoo
gaarne willen en dat wil ook het adres zeggen ach,
verschuil u niet achter een »het is al behandeld", maar geef
gelegenheid de zaak kalm te overleggen en herzie ernstig
uw eigen motieven. Dat is inderdaad naar mijne meening de
beteekenis van een zoodanig volkspetitionnement.
De Voorzitter. De heer den Houter zegt: hij is niet weer
sproken en de nota van de heeren Raadsleden is niet weerlegd;
alleen is op één punt juist daarop gerepliceerd door den heer
van Hamel. Dan wil ik den heer den Houter even in herin
nering brengen de uitvoerige weerlegging van al zijn argu
menten in het verslag van de afdeelingen; voorts mijne rede
van 27 Sept. j.l.wat betreft de financieele gevolgen van de
oprichting van een abattoir. En nu constateer ik met evenveel
beslistheid als de heer den Houter het tegendeel heeft gezegd:
dat mijn financieel betoog dat trouwens niets nieuws was
en dat men reeds lezen kon in het rapport van Dr. de Jong
door niemand in geen enkel opzicht is weerlegd. Als nu deze
zelfde petitionnarissen konden aanhooren en bestudeeren het
betoog, toen door mij geleverd, en waarin zoo duidelijk is aan
getoond, dat het niemand iets kost, daar de ƒ41000.die
jaarlijks moeten worden uitgegeven aan rente en aflossing van
de stichtingskosten en aan exploitatiekosten, volkomen worden
gedekt door de slachtloonen, d. i. hetgeen de slagers nu op
andere wijze te betalen hebben, en door andere inkomsten, dan
zouden zij geheel anders denken. En hoe nu de heer den
Houter durft te zeggendat hij niet weerlegd is en dat niemand
de nota heeft aangevallen daar sta ik voor een raadsel.
Daar op 27 Sept. 1.1. de tijd ontbrak om alle argumenten van
de nota der 5 raadsleden te bespreken die trouwens al vol
doende weêrlegd waren heb ik speciaal de financieele ge
volgen van het openbaar slachthuis besproken: een van de
factoren dus, die juist zoo wegen bij de burgerij. Wanneer
men nu leest dat financieel betoog, dan zal men geheel anders
denken over de zaak, dan wanneer men zich laat leiden door
de argumenten van den heer den Houter, die beweerd heeft,
dat de gemeente te betalen zal hebben ƒ400,000.en boven
dien nog eens ƒ41000.jaarlijks!
De heer Pera. Eene enkele opmerking naar aanleiding van
eene uitdrukking, die ik meen te hebben verstaan van den
heer Fockema Andrese. Heb ik wel verstaan, dan heeft de
heer Fockema Andreie gezegd: de heer Pera en zijns gelijken,
die ook een oordeel meenen te mogen hebben over de be
teekenis van een wetsartikelIk heb het zoo verstaan, en
is dat werkelijk zoo gezegd, dan moet ik in allen eenvoud
daartegen opkomen. Wij leven in een tijd, waarin alles er op
wordt toegelegd om te komen tot algemeene ontwikkeling, en
dat wij ieder, hoofd voor hoofd, moeten leeren lezen en be
grijpen. En als het nu op dit oogenblik nog maar zoover is
gekomen, dat het lezen en verklaren van wetten zoo uitsluitend
aan de rechtskundigen moet toegekend worden, dan, moetik
zeggen, staat onze maatschappij nog op een zeer laag stand
punt. En ik wensch mij daarbij niet neer te leggen, ook niet
in de praktijk.
Wat verder de behandeling van de zaak aangaat met het
oog op dat volkspetitionnement, het is wel hard voor het
volk om dat zoo te hooren en zoo beoordeeld te worden; ik
acht mij evenwel niet geroepen dat volk te verdedigen. Het
moet dan maar blijken, wanneer daartoe gelegenheid is, of
men notitie van dergelijke dingen neemt, ja dan neen.
Wat betreft uwe opmerking M. d. V., omtrent de slacht
loonen, ik meen dat die slachtloonen hooger zouden zijn dan
elders. Nu kan men wel zeggen: de inrichting dekt haar eigen
kosten, maai' het is geen kunst om eene inrichting zichzelf
financieel te doen dekken, als men de inkomsten, in dit geval
de loonen, zoo hoog mag stellen als men zelf noodig acht.
Maar daarbij mag men niet uit het oog verliezen de kolossale
kosten die daardoor op het bedrijf van de slagers worden
gelegd.
De heer Fockema Andrew. M. d. V. Mag ik even den heer
Pera antwoorden. Ik weet niet precies meer welke woorden
ik heb gebezigd, maar ik meen gesproken te hebben van
juristen van mij zeiven en anderen die zich veroorloven
eene eigen opinie over wetsartikelen te hebben. Hoe dit zij,
de heer Pera kent mij genoeg om te weten, dat wanneer uit
mijne woorden onwillekeurig iets onbeleefds zou kunnen wor
den afgeleid, de bedoeling daartoe zeker niet bij mij heeft
bestaan.
De heer den Houter. M. d. V. U hebt met eenigen nadruk
gezegd het niet te kunnen begrijpen, hoe ik durfde beweren,
dat onze nota niet afdoende was wederlegd. U herinnerde
daarbij aan uwe financiëele uiteenzetting. Nu wil ik er al
dadelijk op wijzen, dat uwe financiëele uiteenzetting een
gevolg was van onze financiëele berekening, die geheel ach
teraan, aan het einde van onze nota voorkwam. Maar alles
wat betrekking had op de hygiëne en op het openbaar be
lang is zorgvuldig in waarde gelaten. En dat kon ook niet
anders, want tegen onze argumenten was weinig in te
brengen. Wat de financiëele berekening betreft, het is waar,
dat ÊJ, met de cijfers voor U, een verschil hebt kunnen ont
dekken van ƒ7000.— tusschen uwe becijfering en die van de
Nota, wat een gevolg was van het mederekenen van de nu
bestaande kosten van keuring. Maar daartegenover stond een
post die niet direct onder cijfers was te brengen, de post
n.l. van het ontzettende tijdverlies door de slagers te lijden
ten gevolge van het heen en weer loopen van en naar het
abattoir en niet alleen tijdverlies maar ook ander nadeel
omdat de slagers dikwerf uit hun zaak afwezig moesten zijn,
wat bij elkander gerekend veel meer dan ƒ7000.zal be
dragen. Uw geheele financiëel betoog komt hierop neder, dat
het abattoir niets zal kosten. Nu, buiten de meerderheid in
dezen Raad gelooft dit in Leiden niemand.
Teekenen van ins'temming op de publieke tribune.)
De Voorzitter. Wanneer ik nog eens teekenen van goed-
of afkeuring hoor op de tribune, zal ik van mijn recht ge
bruik maken om de tribune te doen ontruimen.
De heer den Houter. Een abattoir kost 4 a 5 ton, dat
moet toch hier vandaan komen. De jaarlijksche exploitatie
kosten van ƒ40000. of ƒ33000.— zooals U wellicht zult
zeggen, na aftrek van de keurloonenmoeten ook betaald
worden door de slagers of door de consumentenof door
beiden. Wilt U nu slagers plus consumenten niemand noemen,
dat laat ik aan U overbij mij tellen ze wel mede. Het kost
natuurlijk niets voor die ingezetenen, die hun vleesch van
buiten Leiden betrekken. En die worden niet gevonden onder
de slagers of hunne «vrienden", neen, die hun vleesch van
buiten betrekken, worden grootendeels gevonden onder de
voorstanders van het abattoir, ontwikkelde en beschaafde
menschen. Ja, in de vorige week durfde iemand in eene
volksvergadering zeggen, zonder dat het weersproken kon
wordendat in den Raadja zelfs in het College van Burg.
en Weth., zulke personen worden gevonden, die voor zich
zelf al de beloofde abattoirzegeningen niet noodig achten.
Voor menschen, die hun vleesch van buiten betrekken, kost
de geheele inrichting van het abattoir weinig of niets, maar
wel voor de slagers en de vleeschetende burgers die hier hun
vleesch koopen.
De Voorzitter. Ik hoop, dat een van de voorstanders van
het abattoir in de dagbladen zal mededeelen mijn finantiëel
betoog van 27 Sept. 1900; dan zal men daardoor werkelijk
eene andere opvatting krijgen dan door de onjuiste beschou
wingen van den heer den Houter. Daarin is duidelijk uitge
drukt en door mij voorgerekend, dat wanneer alle lasten
moesten worden betaald door de consumentendat het vleesch
maar een fractie van een cent per pond duurder zou worden.
De heer Drucrer. Zooals door u is herinnerd, M. d. V., is
in de vergadering van 27 Sept. van het vorige jaar niet licht
vaardig, maar na een langdurig en rijp onderzoek aan alle
zijden, de zaak beslist. Toen is gebleken, dat er in den Raad zijn
warme voorstanders en felle tegenstanders van de oprichting
van een openbaar slachthuis; en ook is gebleken, dat de
meerderheid evenmin de minderheid kon overtuigen als het
der minderheid kon gelukken de meerderheid van hare mee
ning terug te brengen. De meerderheid zal de verantwoorde
lijkheid voor de gevallen beslissing hebben te dragen; ik
voor mij, en ik geloof allen met mij, zullen die verantwoor-