ZATERDAG 2 MAART 1901. 33 men moeilijk kunnen beweren, dat een amendement was in gediend. Wat de heer van Kempen voorstelt, is geheel iets anders dan, blijkens de toelichting vooral, de motie beoogt. De heer van Kempen heeft het volste recht, dat voorstel te doen; dat recht zullen wij allen eerbiedigen, en het voorstel zal ook zeker in behandeling worden gebracht; maar het is, dunkt mijeen geheel zelfstandig voorstel. De Voorzitter. Ik ben dat volkomen eens met den heer Drucker; ik zie er ook in een zelfstandig voorstel. En wat doet het er toe alles zal behandeld worden. Het is meer een kwestie van orde van behandeling der zaken. Kan de heer van Kempen zich daarmede vereenigen? De heer van Kempen. Neen M. d. V.; ik ga niet zoo ver als de voorstellers van de motie, maar wil alleen op dit oogenblik met de uitvoering van het besluit niet voortgaan op grond dat ik wil afwachten wat de wet in deze zal bepa len. De heer de Goeje, ons geacht medelid, was zoo beleefd de wijze van beschouwing der Kamer in het geheel niet mede te rekenen. Want de Minister dient namens de Koningin de wet in, maar de Kamer zal haar aannemen of verwerpen. Hij zeide, dat het zeker is dat dat gebeurt. Nu is het wel waarschijnlijk, maar zeker is het niet voordat de wet in de Kamer is behandeld, De Kamer zal hebben te decideeren, en dus kan men niet zeker zeggendat de zaak in orde ismaar vermoedelijk zal zij wel in orde komen dat is juist. Onder deze omstandigheden is er dus geen reden om met de zaak voort te gaan. De Voorzitter. Daartegen is heel veel te zeggen, maar daarover zal ik straks spreken. Naar mijn bescheiden meening zijn het twee geheel ver schillende onderwerpen. De heer Pera zegt: nu het arrest van den Hoogen Raad is gekomen, stel ik-voor ons besluit in te trekken; de heer van Kempen zegt: neen, ik ben voor stander van een openbaar slachthuis, ik wil daarom het be sluit niet gaarne intrekkenmaar de uitvoering schorsen totdat de wet er is. Dat zijn dus twee verschillende onder werpen; en waarom dus nu eene onlogische behandeling te volgen. Laten wij eerst behandelen punt I, vervolgens II en daarna ITI. De heer de Goeje. De heer van Kempen legt mij eenige andere woorden in den mond dan die ik heb gebezigd Ik heb de Kamer niet genegeerd, maar alleen gezegd, dat dooi' den Minister geconstateerd was dat de kennelijke bedoeling van de wet was, de oprichting van gemeentelijke slachthui zen mogelijk te maken; en daartegen heeft geen lid van de Kamer een woord van protest doen hooren tenminste wanneer de couranten ons goed hebben ingelicht. Natuurlijk is daarmede het voorstel nog niet aangenomen, maar er zal een voorstel worden ingediend om de woorden van de wet in overeenstemming te brengen met de kennelijke bedoeling van den wetgever, en het is hoogst onwaarschijnlijk dat de Kamer dit zal verwerpen. De Voorzitter. Ik laat de beslissing aan de Vergadering over; echter zou ik willen voorstellen de motie van den heer van Kempendie ondersteund is, te behandelen na afloop van de beide punten op de agenda? Kan de Vergadering zich daarmede vereenigen? Dienovereenkomstig wordt bij acclamatie besloten. De Voorzitter. Dan zal ook de heer van Kempen zich daar mede wel kunnen vereenigen. De heer Kerstens. Het komt mij toch voor, dat er volstrekt geen bezwaar tegen is hier een voorstel te doen omzooals de zaak nu staat, de motie niet te behandelen, maar die later in behandeling te nemen. De Voorzitter. Stelt u dat voor? De heer Kerstens. Ja, M. d. V.; de motie thans niet te behandelen, maar dit uit te stellen tot later. De Voorzitter. Dat is eene motie'van oVde. Die heeft de prioriteit: U verlangt dus punt 1 van de agenda niet te be handelen De heer Fockema Andrew. Mag ik den heer Kerstens vragen tot wanneer hij de behandeling van deze zaak wenscht uit te stellen De heer Kerstens. Totdat het toegezegde wetsontwerp tot wet zal zijn verheven. Eerst dan weten wij, waaraan wij ons kunnen houden. De heer Drucker. Ik moet bekennen, dat het mij nu inder daad duister voor de oogen wordt. Wij zijn hier gekomen voor de behandeling van eene motie van eenige onzer geachte medeleden. Die heeren zeggen niet er is door het arrest van den Hoogen Raad onzekerheid ont staan, of het wel wenschelijk is thans het Raadsbesluit uit te voeren; wij blijven staan op de basis van dat Raadsbesluit, wij zullen dit uitvoeren wanneer wij daarin niet meer belem merd worden. Neen! die heeren redeneeren geheel anderszij zeggenwij zien thans door dat arrest eene schoone gelegen heid om op het Raadsbesluit geheel terug te komen. Dat is niet eene redactie- of schrijffout, het is werkelijk aldus be doeld; de heeren hebben het ruiterlijk erkend, dat dit de strekking van hun voorstel is. Zij willen den Raad opnieuw voor de vraag stellen: is een openbaar slachthuis wenschelijk of niet? Nu is het mij volkomen onbegrijpelijk, waarom men de be handeling van die vraag zoude verdagen. Zij, die het Raads besluit willen intrekkenkunnen dit heden even goed doen als later; en zij, die dit niet willen, kunnen zich heden ook verklaren. Na de beslissing over die vraag kan dan de motie van den heer van Kempen in behandeling komen. Maar ik zie geen enkele reden, waarom men de quaestie: intrekken van het Raadsbesluit of niet, weder eenigen tijd hangende zou laten. Ik zal daarom bepaald stemmen tegen uitstel van behandeling. De motie van den heer Kerstens wordt voldoende onder steund en kan derhalve een onderwerp van beraadslaging uit maken. De heer den Houter. Zou ik den heer Kerstens niet mogen vragen of hij zijne motie niet zou willen intrekken? Gesteld dat de motie wordt aangenomen, dan zou er aan beide zijden van den Raad ontevredenheid en verslagenheid blijven bestaan. Verslagenheid bij mij en de andere onderteekenaars van de motie en ontevredenheid bij den heer Drucker en andere voorstanders van een slachthuis. De heer Kerstens. Ik geloof dat er een misverstand heerscht. Ik heb niet voorgesteld om de motie niet in behandeling te nemenmaar alleen om de behandeling uit te stellen. Dat is geheel wat anders. De heer den Houter. Mag ik den heer Kerstens er op attent maken, dat bij aanneming van zijne motie, Burg. en Weth. dan onderwijl, gehoorzamende aan het besluit van den Raad, stellig zullen doorgaan met het ontwerpen en bouwen van het slachthuis. En juist dit willen wij nietwij wenschen door onze motie terug te komen op het Raadsbesluit waarbij tot den bouw is besloten. De Voorzitter. Burg. en Weth. zijn niet alleen bevoegd, maar zelfs verplicht om door te gaan met de maatregelen, noodig voor den bouw" De heer Kerstens. M. d. V.! Nu er zooveel oppositie tegen mijne motie komt, wensch ik haar niet langer te handhaven en trek ze derhalve thans in. De Voorzitter, Daar de motie door den heer Kerstens is ingetrokken, maakt zij verder geen onderwerp van beraad slaging meer uit. De heer Pera. Ik heb nog even het woord gevraagd, M. d. V., omdat ik wel eene enkele opmerking wil maken naar aan leiding van het gesprokene door Prof. de Goeje. De heer de Goeje heeft gesproken van de bedoeling van de wet. Nu kan ik niet begrijpen, dat er zooveel ophef gemaakt wordt van de bedoeling van de wet, die toch reeds opgesloten moet liggen in de formuleering, zooals die bestaat; terwijl ook het arrest van den Hoogen Raad hoegenaamd geen aan leiding geeft er in te lezen, wat men er gaarne in wil zien, maar wel het tegendeel uitwijst. Mij dunkt, dat het recht der Gemeentebesturen, om slagers te kunnen verplichten van een openbaar slachthuis gebruik te maken, dan toch met behoorlijk verstaanbare woorden in de wet te vinden moest zijn. Dat dit recht den Gemeentebesturen bij de wet niet is ge geven, is duidelijk gebleken uit het arrest van den Hoogen Raad, en toch spreekt men maar van de bedoeling der wet. Wat is er dan wel voorgevallen bij de behandeling van de wet betreffende dit artikel? Noch in de Tweede Kamer noch in de Eerste Kamer is er van beteekenis over gesproken ge worden, om te kunnen zeggen, dat bij de samenstelling van het artikel aan openbare slachthuizen zoo nadrukkelijk is gedacht. Men verwijt mij napleiten. Welnu, ik acht het nog geen schande, als er eene gelegenheid open is en men heeft er waarlijk geen last van, dat ik veel woorden daarvoor gebruik om terug te komen op een besluit, dat ik voor Leiden een ramp acht. Er wordt wel gezegd, dat er geen reden is om daarop terug te komen, maar dat hangt geheel af van onze persoonlijke zienswijze. Naar mijn oordeel zal het voor Leiden een zegen zijn wanneer de Raad het hier bedoelde besluit weer intrekt, en onze gemeente zooveel onnoodige lasten en kosten, als aan deze inrichting verbonden zijn, worden gespaard.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1901 | | pagina 3