28
Groningen, den 25sten Februari 1901.
In zijne heden gehouden vergadering besloot de Raad dezer
gemeente zich tot Hare Majesteit de Koningin te wenden,
met een adres, waarvan wij de eer hebben U hierbij een af
schrift aan te bieden.
De inhoud behoeft wel geen toelichting en evenmin zal
het noodig zijn te wijzen op het gewicht van het algemeen
belang dat in het adres wordt voorgestaan.
Daar ook Uwe gemeente hierbij ten nauwste is betrokken,
veroorloven wij ons U beleefd in overweging te geven te be
vorderen dat ook door Uwen Raad, of, zoo daartoe de tijd
ontbreekt, door Uw College, een adres van gelijke strekking
tot de Regeering worde gericht of adhaesle worde betuigd
aan het verzoek van den Groningschen gemeenteraad, opdat,
nog voordat de binnen weinige dagen in de Tweede Kamer
der Staten-Generaal over de betreffende aangelegenheid te
verwachten interpellatie wordt gehouden, ondubbelzinnig zij
gebleken dat de betrokken gemeentebesturen eenparig het
hoogst wenschelijk achten dat met den meesten spoed artikel
4 der Hinderwet worde verduidelijkt, des dat de oorspronke
lijke bedoeling ondubbelzinnig tot haar recht komt en een
uitlegging als door den Hoogen Raad is gegeven in zijn arrest
van den llden Februari 1.1., onmogelijk wordt.
Een schrijven gelijk aan dit zenden wij aan de dagelijksche
besturen van Amsterdam, Rotterdam, Roermond, Nijmegen,
Haarlem, Utrecht, Maastricht, 's-Hertogenboscb, in al welke
plaatsen de gemeente slachthuizen heeft opgericht of de op
richting van gemeentewege wordt overwogen of voorbereid.
Burgemeester en Wethouders van Groningen:
E. J. VAN Starkenborgh.
De Secretaris:
A. Pekelharing.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders der
gemeente Leiden.
Aan Hare Majesteit de Koningin
Geeft met eerbied te kennen: de Raad der gemeente
Groningen
dat hij, na veelzijdig onderzoek en ampele overweging is
overgegaan tot de stichting en inrichting van wege en voor
rekening van de gemeente Groningen van een Openbaar
Slachthuis, en, in de vaste overtuiging daartoe bevoegd te
zijn, tot de uitvaardiging van eene verordening, waarin de
uitoefening van het slachtersbedrijf buiten het terrein van
dat Openbaar Slachthuis is verboden
dat de Hooge Raad der Nederlanden bij Arrest van den
llden Februari 1901 aan die verordening, waarvan een
afschrift aan dit adres gehecht is, verbindende kracht heeft
ontzegd
dat naar de opvatting van den Gemeenteraad, zoowel de
bewoordingen van artikel 4 No. 2 der wet van den 2den
Juni 1875 (Staatsblad No. 95) als de redenen, welke blijkens
hare geschiedenis, tot de vaststelling van deze wetsbepaling
hebben geleid, boven allen redelijken twijfel verhieven de
rechtsgeldigheid van de verordening, doch dat, nu de Hooge
Raad der Nederlanden getoond heeft eene tegenovergestelde
zienswijze te huldigen, oogenblikkelijk eene rechtsonzekerheid
is ontstaan, welke bedenkelijk in hare gevolgen kan zijn,
niet slechts voor de gemeente Groningen, maar ook voor alle
overige gemeenten, wier besturen ter wille van de volks
gezondheid, in het gewettigd en vast vertrouwen op de juist
heid van het inzicht harer besturen in de beteekenis, de
strekking, de bedoeling en de kracht van het bepaalde in
artikel 4 No. 2 der aangehaalde Wet, een Openbaar Slacht
huis hebben opgericht en in exploitatie hebben gebracht of
dit welhaast zouden willen doen;
dat naar 's Raads bescheiden gevoelen een dadelijk afdoende
maatregel noodzakelijk is en dat deze behoort te bestaan in
eene zoodanige aanvulling of wijziging van meergenoemde
wetsbepaling, dat voor de uitlegging, daaraan door den
Hoogen Raad der Nederlanden gegeven, geene plaats meer
kan zijn;
dat de Raad meent zich van elke bespreking van de motie
ven waarop zijne van den Hoogen Raad afwijkende inter
pretatie van de betrokken wetsbepaling berust, in dit adres
te mogen onthouden, doch niet onopgemerkt mag laten dat
het Arrest verijdelt, wat in 1875 èn de Hooge Regeering èn
de Volksvertegenwoordiging zeer stellig heeft gewild.
Redenen waarom de Raad voornoemd zich veroorlooft eer
biedig te verzoeken, dat het Uwe Majesteit moge behagen
met den spoed, dien deze belangrijke zaak vereischt, aan de
Tweede Kamer der Staten Generaal een Voorstel van wet
te zenden tot aanvulling of wijziging van artikel 4 sub 2
der Hinderwet in den in dit adres bedoelden zin.
Voor eensluidend afschrift conform:
de Secretaris,
A. Pekelharing.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. Groen Zoon.