GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 27 IXGEKOME^ STEKKEJf. N°. 55. Leiden, 25 Februari 4901. De Commissie van Financiën heeft de eer U te berichten dat zij geene bedenkingen heeft tegen de in hare handen gestelde Rekening en Verantwoording van de Plaatselijke Schoolcommissie over het jaar 1900 en U mitsdien tot goed keuring van die rekening adviseert. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. N°. 56. Leiden, 25 Februari 1901. Ondergeteekenden, in Uwe vergadering van 14 dezer benoemd ten einde omtrent bet voorstel van Burg. en Weth. van 9 Januari 1901 het verslag uit te brengen, bedoeld in art. 7 der Verordening van 5 April 1894, betreffende het bewonen van gebouwen, welke, als schadelijk voor de openbare gezond heid, voor bewoning ongeschikt zijn, hebben de eer het vol gende te rapporteeren. Bij persoonlijk onderzoek zagen wij geheel bevestigd, hetgeen is medegedeeld in het verslag der commissie van genees kundigen enz. van '15 Dec. 1900. Het perceel Paradijshof 14 vonden wij gesloten. Uit de beschrijving, door de zooevenge- noemde commissie gegeven, zoowel als uit inlichtingen ons door nabij wonenden verstrekt, is ons echter gebleken, dat dit perceel in nog minder gunstigen toestand verkeert dan de n» 13, 15 en 10, hetgeen overeenstemt met het feit, dat de eigenaar voor n°. 14 vijftien cents per week minder huur be dingt dan voor de overige. De slotsom, waartoe wij voor de overige perceelen kwamen, mochten wij gerustelijk ook op n°. 14 toepassen. De eigenaars der perceelen Paradijshof 1316, de Heeren B. J. C. Werner en F. B. Werner, hoewel door ons opge roepen, zijn niet voor ons verschenen en hebben ook schrifte lijk geene bezwaren doen gelden. Een bespreking met den Heer D. van Leeuwen, eigenaar der perceelen Pektonpoort, geeft ons geene aanleiding tot het maken van bijzondere op merkingen. Met de commissie van geneeskundigen enz. zijn wij, op de gronden in haar verslag ontwikkeld, van oordeel dat de per ceelen, waarover wij verslag hebben uit te brengen, onge schikt zijn ter bewoning, terwijl ze ook niet door het aan brengen van verbeteringen geschikt ter bewoning te maken zijn. Wij geven U dus in overweging, het volgende besluit te nemen De Raad der gemeente Leiden verklaart, dat de perceelen Paradijshof nummers dertien, veertien, vijftien en zestien, en Pektonpoort nummers één, twee en drie als schadelijk voor de openbare gezondheid, ongeschikt zijn voor het bewonen, en dat de gebreken, waardoor die onge schiktheid wordt veroorzaakt, niet vatbaar zijn voor verbetering; Bepaalt dat deze perceelen door de bewoners moeten worden ontruimd binnen acht weken te rekenen van den dag, waarop afschrift van dit Raadsbesluit blijkens proces-verbaal van den door Burg. en Weth. daarmede te belasten beambte, aan den eigenaar en aan den hoofdbewoner van ieder perceel zal zijn medegedeeld of aangeboden. II. L. Drucker. Th. W. van Lidth de Jeude. Dr. A. van Rhijn. Aan den Gemeenteraad. N°. 57. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Ondergeteekenden hebben de eer, de navolgende motie voor te stellen «De Gemeenteraad, «overwegende, dat ingevolge het jongste arrest van den «Hoogen Raad betreffende artikel 4, 2°, Hinderwet, de op- «richting van een slachthuis met slachtdwang rechtens on- «mogelijk is, «trekt het vroeger genomen besluit tot oprichting van een «openbaar slachthuis in." Een bijzondere toelichting heeft deze motie wel niet noodig. De Raad heeft indertijd Burg. en Weth. uitgenoodigd plan nen te ontwerpen voor de oprichting van een openbaar slacht huis te Leiden. Deze opdracht is geschied in de veronderstelling, dat het Gemeentebestuur bevoegd was, de slagers te verbieden elders dan in het gemeentelijk slachthuis te slachten. De Hooge Raad heeft echter, gelijk bekend, beslist dat art. 4, 2° der Hinderwet aan het Gemeentebestuur deze bevoegd heid niet geeft. De oprichting van een slachthuis met slachtdwang is der halve rechtens onmogelijk; ging de Gemeente derhalve thans nog tot het bouwen van een slachthuis over, dan zou zij aan groote financieele schade en allerlei moeilijkheden worden blootgesteld. Een slachthuis toch zonder slachtdwang kan slechts zeer onzekere inkomsten geven, en moet bovendien het doel, dat de voorstanders ervan beoogden, geheel missen. Ondergeteekenden zijn daarom van meening. dat er thans zeer dringende redenen bestaan om het besluit, waarbij tot oprichting van een openbaar slachthuis besloten werd, zoo spoedig mogelijk weer in te trekken. Op die wijze wordt tevens voorkomen, da„ nog verdere, onnoodig geworden, kosten van voorbereiding worden gemaakt. W. Pera. P. J M. Aalberse. J. de Lange. J. P. Driessen. Eerstens. P. J van Hoeken. den Houter. P. J. Mulder. A. J. van Hoeken J.Jz. Leiden, 22 Febr. 1901. N°. 58. Leiden, 26 Februari 1901. Wij hebben de eer hierbij aan Uwe Vergadering over te leggen een schrijven van Burg. en Weth. der gemeente Groningen ten geleide van een door den Raad dier gemeente x aan H.M. de Koningin gericht adres, houdende verzoek om aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal een voorstel van wet te zenden tot aanvulling of wijziging van art. 4 sub 2° der Hinderwet, in dier voegedat de bevoegdheid der ge meentebesturen om openbare slachthuizen op te lichten met verbod om elders in de gemeente te slachtenboven allen twijfel verheven is. Hoe zeer ook deze gemeente er belang bij heeft'dat aan het in dit adres vervatte verzoek wordt gevolg gegeven, behoeft wel geen nader betoog, nu door Uwe Vergadering bij haar besluit van 27 September 1900 tot de oprichting van een openbaar slachthuis alhier werd besloten. Mitsdien geven wij Uwe Vergadering in overweging aan den door Burg. en Weth. van Groningen uitgesproken wensch gevolg te geven en het navolgende adres te richten aan H. M. de Koningin: Aan Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden, Geeft met den diepsten eerbied te kennen de Raad der gemeente Leiden dat hij kennis genomen heeft van een door den gemeente raad van Groningen tot Uwe Majesteit gericht adreshoudende verzoek, dat het Uwe Majesteit moge behagen aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal een voorstel van wet te zenden tot aanvulling of wijziging van art. 4 sub 2°. der Hinderwet, in dier voege dat de bevoegdheid der gemeentebesturen om openbare slachthuizen op te richten, met verbod om elders in de gemeente te slachtenboven allen twijfel verheven zij dat het voor de gemeente Leiden van het allerhoogste be lang is, dat door Uwe Majesteit aan dit verzoek wordt ge volg gegeven; dat toch door den Raad bij besluit van 27 September 1900 tot de oprichting van een openbaar slachthuis alhier werd besloten; dat hij dat besluit heeft genomen in de onderstelling dat het den slagers rechtens kon worden verboden elders iu de gemeente te slachtendan in het openbaar slachthuis dat nu evenwel de Hooge Raad der Nederlanden bij zijn arrest van den llen Februari 1.1. het bovengenoemde artikel in daarmede strijdigen zin heeft geinterpreteerd dat dientengevolge onzekerheid is ontstaan, of het doel, door de gemeente met de oprichting van een openbaar slacht huis beoogd, wel ten volle zou worden bereikt; reden waarom de Gemeenteraad eerbiedig verzoekt dat het Uwe Majesteit moge behagen een voorstel van wet, als door den Gemeenteraad van Groningen bedoeld, bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal in te dienen. Hetwelk doende enz. de Raad der gemeente Leiden, Burgemeester. Secretaris.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1901 | | pagina 1