DONDERDAG 31
JANUARI 1901.
15
De heer Drucker. Om mijne stem te kunnen bepalen, zou
ik willen vragen de vraag lijkt misschien wat indiscreet
of de heer de Goeje voor zichzelf prijs stellen zou op eene
behandeling in besloten vergadering; m. a. w. of de heer
de Goeje zelf hieromtrent wat heeft mede te deelen, wat hij
liever niet in openbare zitting zegt, hetgeen ik mij zeer goed
kan voorstellen. Ik voor mij zou in het algemeen stellig de
voorkeur geven aan eene behandeling in openbare vergade
ring; maar ik kan mij zeer goed denken, dat deze of gene
onder de leden zegt: dan kan ik niet mededeelen wat ik
anders zou te berde brengen hetgeen dus aan den anderen
kant de bespreking weer zou belemmeren. Het is dus eene
inlichting, die ik vraag.
De heer de Goeje. Dat is volstrekt het geval niet; het
ligt bij mij alleen in den aard van het onderwerp, dat ik
minder geschikt acht om in het openbaar te worden bespro
ken. De vorigen keer is reeds gevraagd: waarom niet in het
publiek het is wel in de vrouwen-vereeniging bij de ten
toonstelling in Den Haag in het publiek behandeld; maar ik
vind dat geen voorbeeld om na te volgen. Ik vind het veel
beter een dergelijk onderwerp in besloten vergadering te
behandelenanders heb ik geen reden.
De heer Pera. Ik heb gezegd, dat het voorstel tot behan
deling in geheime zitting, eigenlijk niet noodig was, maar
dat de zaak kon worden behandeld op de gewone wijze, d.w.z.
in openbare zitting. En daarbij heb ik gevoegd, dat, mocht
een van de heeren misschien naar aanleiding vari deze zaak
iets te zeggen hebben wat hij in openbare zitting minder
gepast acht, dan nog de gelegenheid kan worden geopend om
dat in geheime zitting uit te spreken.
De heer Drucker. Indien wij hierover aan het beraadsla
gen gaan, zou ik willen vragenof wij dat volgens de ge
meentewet niet moeten doen in eene zitting met gesloten
deuren.
De Voorzitter Ik zou toch meenen, dat wij hierover kun
nen stemmen in openbare zitting, als de beraadslaging nu
wordt beëindigddan kan het bezwaar van den heer Drucker
vervallen.
In stemming gebracht, wordt daarop het voorstel tot behan
deling in besloten vergadering verworpen met 14 tegen 8
stommen.
Tegen stemmen de heeren Mulder, Drucker, van Lidth de
Jende, L. Driessen, Zaaijer, de Vries, A. J. van Hoeken J.Jz.,
Pera, Fockema Andreoe, de Lange, Korevaar, den Mouter,
Kroon en Kaiser.
Voor stemmen de heeren J. P. J. Driessen, Hasselbach,
Zillesen, van Rbijn, Dekhuyzen, de Goeje, van Hamel en P. J.
van Hoeken.
De heer van Riiijn. M. d. V., is door den heer van Kempen
niet een voorstel gedaan om eene commissie te benoemen?
Kunnen wij daarom deze zaak nu wel behandelen, terwijl
de heer van Kempen afwezig is?
De Voorzitter. De heer van Kempen heeft dat ingetrokken,
dus kan dat voorstel niet meer in behandeling komen.
De heer van Riiijn. Dank U, M. d. V.
De algemeene beraadslaging wordt geopend.
De heer Pera. M. d. V. In 't kort wensch ik mijn stem te
motiveeren tegen het advies van Burg. en Weth. Het oordeel
van de Geneeskundige Faculteit te Leiden en dat van de
meerderheid onzer Stads- Genees- en Heelkundigen is voor
hen gezaghebbend en ik kan mij in 't verleden den tijd voor
stellen, waarin een leek op geneeskundig gebied het zich ten
plicht rekende naar die uitspraak te handelen.
De resultaten van het wetenschappelijk onderzoek zijn in
den laatsten tijd echter veel meer ter kennis van het algemeen
gekomen en het is voor een leek veel moeilijker geworden
een beslissende stem mee uit te brengen in een belangrijke
zaak als thans aan de orde is.
Het geneeskundig gebied heeft zich scherper belijnd gesplitst
in tal van vertakkingen en op ieder gebied treft men speciali
teiten aan. Voor een leek blijkt hier uit, dat er een algemeen
gebied van onderzoek is, doch dat de onderdeelenvoorgoede
kennis een bijzonder onderzoek vereischen en de resultaten
hiervan geheel afwijken van den eersten indruk.
Het feit, dat iemand als Dr. Blooker in Amsterdam zijn
onderzoekingen naar de aangelegenheden der prostitutie begon
als volslagen voorstander van de bordeelen en eindigde als
een groot tegenstander, zegt veel.
Bij alles wat ik er over nagezien heb, is mij nergens voor
gekomen dat een tegenstander van bordeelen in een voorstan
der is veranderdwel telkens het omgekeerde. Bij voor- en
tegenstanders is het oordeel over de prostitutie algemeen in
afkeurenden zin. Van Christelijk standpunt is zij verboden.
Welke houding dient nu de Overheid er tegenover aan te
nemen
Laat ik mogen voorlezen wat in de maand October 1900
door sommige couranten ons werd medegedeeld:
Veeg teeken.
Hoogleeraren in de geneeskunde aan de Universiteiten te
Göttingen, Munster, Bonn, Kiel, Breslau, Straatsburg, Halle,
Jena, Gieszen, Weenen, Innsbruck, Erlangen, Wurzburg,
Rostock, Kopenhagen, Graz en Zürich hebben een oproeping
gericht tot de studenten, om het zedelijk verval, dat door
ontucht almeer in de studentenwereld insluipt, zoo mogelijk
te stuiten.
Volgens het Wiener Extrablatt hebben zij een exemplaar
van deze oproeping aan alle novitii doen uitreiken, en con-
stateeren daarin allereerst, zegt de Hervorminghun «tot
ernstige bezorgdheid aanleiding gevende waarneming, dat de
toenemende verbreiding van zekere ziekten voor geheel het
Duitsche volk een hoogst ernstig en dringend gevaar moet
genoemd worden. Tot de jeugd der hoogescholen richten zij
voornamelijk hun waarschuwende stem, constateerendedat
de verbreiding dezer ziekte met name onder de bezoeker s der
groote universiteiten zeer aanzienlijk is; omvangrijker dan
men, de positie en de opvoeding der studeerenden in aanmer
king genomen, verwachten zou.
»Dit is zeker een gevolg van het van den dwang der school
bevrijde leven. Maar juist met het oog op deze groote ver
zoekingen meenen zij er op te moeten wijzen, dat hun rijke
ervaring hun vrijheid geeft tot de verklaring, dat de onthou
ding geenerlei schade brengt aan de lichamelijke of geestelijke
ontwikkeling.
»Ten slotte leggen zij er nadruk op, dat zij louter als artsen
en vertegenwoordigers der gezondheidsleer gesproken hebben
en de geboden der moraal geheel buiten spel hebben gelaten."
De redactie van de Hervorming voegt er bij
Dit manifest is een verschrikkelijk actestuk, een zware
beschuldiging tegen onze maatschappij. Men denkt zich niet
zonder ijzen zulke toestanden in. Of van een dergelijke me
dische verklaring en waarschuwing eenig goed gevolg mag
gehoopt worden, is een vraag, waarop men niet gemakkelijk
het antwoord zal beproeven. Doch de hoogleeraren deden er
in ieder geval een goed werk aan."
Ik meen aan dit manifest uit het oogpunt van de gezond
heidsleer groote waarde te moeten hechten.
Een ander oogpunt is dat der menschelijkheid. Wat ik hier
mee bedoel mag blijken uit de volgende aanhaling:
In de Telegraaf van 15 Februari 1897 leest men onder het
opschrift: »Een depot van blanke slavinnen" het volgende:
»Wij maakten melding van het bericht in de Limb. Koerier,
«dat te Venlo een depot vari blanke slavinnen is ontdekt.
«Omtrent deze zaak schrijft genoemd blad nog het volgende:
«De geruchtmakende gebeurtenissen der laatste dagen heb-
«ben meer dan ooit de aandacht doen vestigen op de verdachte
«huizen, die hier in de laatste jaren als paddestoelen uit den
«grond oprezen. Eerst een enkele, toen meer, en vervolgens
«een heele zwerm van die vampyren lieten zich in onze ge-
«meente neer. om hun schandelijk bedrijf hier uit te oefenen.
«Al spoedig had zich een geregelde handel in blanke slavin-
»nen gevormd; overal waren agenten aangesteld en zelfs in
«onze stad vond men personen, laag genoeg om tegen een
«yergoeding van M. 10 niets kwaad vermoedende meisjes naar
«deze huizen heen te brengen.
«Zij zochten en vonden gewoonlijk hun slachtoffers onder
«dorpsche dienstmeisjes, die buiten betrekking waren. In die
«huizen aangekomen, werden zij aangenomen als werkmeid,
«doch al spoedig met list en desnoods met geweld in de armen
«der ontucht gedreven. Er zijn feiten voorgekomen, dat meisjes
«dagen lang werden opgeslotenen dat zij niet in de gelegen-
«heid waren aan verwanten of politie van haar treurig lot
«kennis te geven.
«En meestal waren dat nog jeugdige meisjes. Werden zij
«van hieruit dan verder verhandeld, dan kregen zij papieren,
«waarin een ouderdom vermeld stond, als door de wet wordt
«gevorderdom in de publieke huizen te worden opgenomen."
Bij het onderzoek ook in Amsterdam is gebleken, dat tal
van die schepsels door zoogenaamde schuldenlast worden vast
gehouden en in volslagen slavernij verkeeren.
Wat moet de Overheid tegenover deze ellende doen?
De Overheid is verplicht met al wat in haar is deze ellende
te keer te gaan en er getuigenis tegen af te leggen; ter
bevordering van de gezondheid, ter verhooging van het
zedelijk bewustzijn, tot verheffing van het menschwaardige.
Een enkel woord over het advies van de meerderheid onzer
Stads-Geneeskundigen.
Vooreerst verklaren zij dat door opheffing van het onder
zoek, of zelfs het strafbaar stellen der prostitutie, deze niet
zal verdwijnen.
Maar dit wordt ook door niemand beweerd.