DONDERDAG 31 JANUARI 1901. 19 de discussie tot uitstel zouden moeten besluiten en ik wenschte daarom vooruit te weten wat wij dan doen zullen. De Voorzitter. Ik acht het oogenblik om een voorstel tot uitstel te doen nu nog niet aangebroken. De heer Pera. M. d, V. Een enkel woord naar aanleiding van het gesprokene. Ook door Prof. Zaaijer is de opmerking gemaakt, dat bij het sluiten der bordeelen de prostitutie zal blijven bestaan. Maar dit neemt niet weg, dat het eenvoudige spreekwoord zegt: de gelegenheid maakt den dief. Het geldt hier geen gewone broodwinning. Wat is de prostitutie? Ik kan deze slechts gelijkstellen met moord, diefstal enz. En wat die dingen betreft, spreekt niemand tegen, dat zij bestreden en bestraft moeten worden. Voor mij is het dan ook uitge maakt, dat om de prostitutie te keer te gaan alles gedaan moet worden. Ik moet hulde brengen aan de wijze, waarop de heer Zaaijer hierover heett gesproken, en ook de andere heeren hun oordeel ten beste gaven, wat de voorzichtigheid betreft, waarmede men zich uitspreekt. Tamelijk breedvoerig heb ik allerlei dingen onderzocht, en het is waar, het is aanvankelijk zeer moeielijk eene bepaalde uitspraak te doen. Toch had ik wel willen zien, dat men in hetgeen ik daar straks heb opgemerkt reden had gevonden sommige dingen tegen te spreken waar dat had kunnen dienen om beter ingelbht te worden. Dat betreft vooral waar de heer van Rhijn heeft gezegd, dat ergens iets voorkomt, waaruit blijkt, dat de nadeelige gevolgen van de op heffing der bordeelen worden ondervonden. Ja, er is dus wel iets gezegd, maar ik meen, dat het tegendeel van het beweren van den heer van Rhijn door de ervaring is bewezen. Nergens toch is men er toe gekomen in de plaatsen, waar de bordeelen op geheven zijn, die weer in te voeren. Wel is dat in enkele plaatsen ter sprake gekomen, maar per slot van rekening heeft inen toch hoegenaamd geen redenen gevonden om de bordeelen weer vrijheid van bestaan te geven. Dat is voor mij een feit van groote beteekenis. De heer van Rhijn heeft een zekere kleur en nadruk gelegd op de vraag, of de gemeente wel het recht heeft die inrichtingen te doen vervallen. Ik kan mij niet voorstellen hoe de heer van Rhijn er toe gekomen is daarover een zoo kolossaal breedvoerig betoog te leveren; ik durf zeggen, dat algemeen deze redeneering met groote verbazing is aange hoord. Wanneer eenmaal het feit er is, dat in zooveel plaat sen in Nederland die opheffing heeft plaats gehad en wordt gehandhaafd, mij dunkt, dat men dan geen betoog meer gaat houden over de vraag, of de gemeente wel gerechtigd is sluiting dezer inrichtingen te bevelen. Het toezicht werkt gunstig, zegt de heer Fockema Andreae ei' moeten dus slechte resultaten zijn van de opheffing der bordeelen, omdat men door het toezicht droeve gevolgen voorkomt. Tot het tegendeel heb ik gemeend te moeten be sluiten. Men verliest uit het oog, dat veel te veel wordt vertrouwd op het onderzoek. En daar nu het vertrouwen op de gunstige gevolgen van het onderzoek oorzaak wordt van machtig veel ellende door de gerustheid, waarmede men zich naar die plaatsen begeeft en het menigvuldige van het be zoek, daar kan het bogen op die gunstige gevolgen werkelijk niet geschieden op goeden grond. Ik meen, dat men door het toezicht nog in slechter conditie komt. De toestanden, die ontstaan zijn door de opheffing van de bordeelen, zijn van dien aard, dat men over het algemeen daarover gunstig heeft moeten oordeelen. Nu wordt er wel gezegd: er worden andere gelegenheden geopend nu, het is mogelijk; maar wanneer eenmaal het verbod bestaat en de politie houdt daaraan met kracht de hand, dan wordt wel een strijd ge streden, maar de gunstige gevolgen zullen dan ook niet uitblijven. De heer den Houter. Mijnheer de Voorzitter, ik zal mij bij mijne beschouwingen over deze zaak hoofdzakelijk bewegen op medisch terrein. Zeer zeker heeft de sociale en moreele zijde van het vraagstuk ook voor mij haar zeer hoog gewicht; en de argumenten van dien aard vind ik zoo alleszins klem mend en afdoende, dat ik, gelet op die argumenten alleen, zou stemmen tegen eene bestendiging van den toestand, zooals hier bestaat. Maar daarbij zou ik de eerlijkheid gehad hebben hier in den Raad te erkennendat ik als medicus niets tegen het geneeskundig onderzoek van de publieke vrouwen wist. De. zaak staat echter anders. Ik neem het medische gedeelte van de quaestie met voor liefde ter hand omdat ik er het meest van kan weten en zij mij waarlijk niet het minst de sterke zijde van het vraagstuk toeschijnt waar het betreft de bestrijding van het reglemen- tceren van de prostitutie. Toen ik aan het onderzoek van deze zaak begon wist ik reeds dat er op de medische keuring veel viel af te dingen dat er zooveel kwaad en zoo weinig goed aan verbonden was, dat wist ik niet. Ik heb ondervonden wat de wethouder, de geneesheer Blooker in den Amsterdamschen raad heeft gezegd, n.l. dat waar een medicus-raadslid geroepen wordt over deze quaestie te oordeelen, hij veelal zich zal verklaren tegen de genees kundige keuring. Allen zijn het er over eens dat de besmettelijke geslachts ziekten, de venerische ziekten, een groot gevaar zijndat syphilis en gonorrhoe om van eene andere ziekte met onwelluidenden naam, die echter vrij onschuldig is, te zwijgen, groote ver woestingen aanrichten, en dat het dus niet aangaat deoogen te sluiten voor het groote gevaar, door deze ziekten veroorzaakt De syphilis is eene ziekte, die het bloed en de weefsels van dengene die er aan lijdt, vaak bederft en verwoest, die soms jarenlang den patient bijblijft, en tot in het tweede geslacht, volgens Fournier's leerlingen zelfs tot in het derde geslacht, kan voortwoekeren. Dit is niet gering te achten, vooral niet omdat men die groote categorie van syphilis der onschuldigen heeft, syphilis van kinderen, muzikanten (door aanraking van een onzuiver instrument), glasblazers, vroedvrouwen en artsen. Men mag hiervoor dus de oogen niet sluiten. Volgens de statistiek komen in Parijs jaarlijks 10000 nieuwe gevallen van syphilis voor. Dat is een getal, dat niet te veronachtzamen is.# Behalve deze ziekte hebben wij nog de gonorrhoe, die vroeger werd gehouden voor een zeer onschuldige plaatselijke aandoening, maar die gebleken is dikwijls niet plaatselijk te blijven, doch ook de gewrichten aan te tasten, en aanleiding te geven tot hartziekten, en de oorzaak te zijn van een groot aantal gevallen van ongeneeslijke blindheid. Deze ziekte is dus zeer gevaarlijk en blijkt vooral bij vrouwen moeilijk te genezen te zijn. Zij komt veel meer voor dam de syphilis. Wanneer in Parijs jaarlijks 10000 nieuwe syphilisgevallen geteld worden, kan men het aantal gevallen van gonorrhoe veilig op minstens 25000 stellen, en is deze raming eer te laag dan te hoog. Om een ander denkbeeld te geven van de uitbreiding van deze ziekten kan ik er op wijzen, dat volgens eene berekening van Prof. Max Gruber dagelijks van de gezamenlijke Euro- peesche staande legers niet minder dan 70 a 80000 mannen met venerische ziekten onder behandeling zijn. Na korter of langer -tijd komen die menschen weer in de maatschappij terug en men kan nagaan hoe groot het kwaad is, dat door hen wordt teweeg gebracht. De oorzaak van deze vreeselijke en gevaarlijke ziekten is bijna uitsluitend de geslachtsgemeenschap buiten echt. En nu staat men voor de vraagwelke maatregelen zal men nemen om die gevreesde ziekten te bestrijden. De middelen daartegen wenschen allen, maar als het aankomt op de keuze van de middelen, dan zijn de meeningen verdeeld. Dan vindt men twee groote kampen»; aan beide zijden mannen van groote geleerdheid, mannen en vrouwen van hoogen zedelijken ernst, en personen van aanzien. De een daarvan beweert, dat de overheid op geenerlei wijze met de ontucht mag onder handelen of een contract aangaan en dat wat zedenkwetsend is door de overheid op geen manier mag worden geregeld; en de ander zegt: de prostitutie is slecht, maar zij is vrijwel onuitroeibaar wat ik niet ontkennen wil dus moeten we het kwaad, dat daaruit voortvloeit, zooveel mogelijk temperen. Ik wijs in verband daarmede op de brochure, die onlangs verschenen is, van Mejuffrouw Hulst, die de zaak met ernst heeft onderzocht en daarbij tot eene conclusie is gekomen, die aanleiding gegeven heett tot eene minder welwillende beoordeeling. Zij stelt in hoofdzaak voor, dat er eene gelegen heid zal zijn, waar fatsoenlijke vrouwen in fatsoenlijke huizen disponibel zijn voor den komenden en gaanden man. Hoe men hierover oordeelt, het is toch een bewijs, dat ook over die quaestie in de vrouwenwereld veel gedacht en gesproken wordt. Zijdie zich plaatsen op het standpunt, dat de prostitutie is onuitroeibaar en mitsdien zooveel mogelijk onschadelijk moet worden gemaakt, kunnen wijzen op een oud voorbeeld. Reeds Solon in Athene opende publieke huizen en plaatste daarin mooie vrouwen, om te zorgen dat de publieke eer baarheid geen schade leed. En ook kunnen zij zich beroepen op niemand minder dan op den kerkvader Augustijn, die publieke vrouwen en souteneurs veroordeelde maar toch erkende, dat als de publieke vrouw uit de maatschappij verbannen werd, de geheele maatschappij zou verpesten. De voorstanders der bordeelen zeggendat vooral op medi sche gronden de prostitutie in hare besmetting van de ge slachten moet worden bestreden als iedere andere besmettelijke ziekte. Ik zou gaarne dat standpunt innemen maar wat blijkt allereerst? Dat eene groote bron van besmetting wordt ver geten, eene gansche categorie van personen; ik bedoel de mannen. Want zijdie zeggen zoo gaarne de venerische ziekte te willen beschouwen als eene besmettelijke ziektezijn er slechts bij uitzondering en schoorvoetend voor- te vinden ook de mannen te betrekken in hunne zorgen. Hier zou ik er op kunnen wijzen, dat er inderdaad zijn, die dat reeds hebben voorgesteld. In 1882 waren het de hoogleeraren Fokker

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1901 | | pagina 11