16
terwijl op een 150 tal is gerekend, waardoor de algerneene
kosten van den aanleg zwaar blijven drukken, en anderzijds
aan de behoefte aan goede eenvoudige woningen van een
huurprijs van ongeveer f 1,50 per week niet wordt voldaan
daar deze soort woningen door anderen niet wordt gebouwd
dat het Bestuur er niet aan twijfelt, of de Gemeente zal,
met hulp van het Rijk, de Vereeniging krachtigen steun
verleenen, zoodra de woningwet zal zijn aangenomen en in
werking getreden;
dat het Bestuur zich echter niet verantwoord acht met
zoolang stil te zitten. Bij de vier jaren, waarin de werkzaam
heid der Vereeniging zich in hoofdzaak tot den aanbouw van
twintig woningen moest bepalen, zouden dan allicht nog een
nieuw tweetal jaren worden gevoegd
dat op dezen grond het Bestuur zich tot Uw College richt
met het verzoek, aan de Vereeniging te willen toestaan,
gelden op te nemen onder hypothecair verband van alle
eigendommen der Vereeniging, tegenwoordige en toekomstige,
en verder op zoodanige voorwaarden als door U aan deze
toestemming mochten worden verbonden.
Hetwelk doende, enz.
Het bestuur der »Vereeniging tot bevordering van
den bouw van werkmanswoningen te Leiden.
H. B. Greven, Voorzitter.
T. A. Tichelaar, Secretaris.
N°. 30. Leiden, 16 Januari 1901.
Ondergeteekendenin uwe vergadering van 20 December
1900 benoemd ten einde omtrent het voorstel van Burg. en
Weth. van 14 December 1900 het verslag uit te brengen,
bedoeld iri art. 7 der Verordening van 5 April 1894, betref
fende het bewonen van gebouwen, welke, als schadelijk voor
de openbare gezondheid, voor bewoning ongeschikt zijn,
hebben de eer, het volgende te rapporteeren.
Na nauwkeurige persoonlijke bezichtiging der 8 perceelen
zijn wij gekomen tot dezelfde slotsom als de commissie van
geneeskundigen enz., die op 21 Nov. 1900 haar verslag uit
bracht. Ook wij zijn van oordeel, dat de perceelen, die het
hier geldt, ongeschikt zijn ter bewoning, terwijl ze ook niet
ieder op zich zelf genomendoor het aanbrengen van ver
beteringen geschikt tot bewoning te maken zijn.
Bij alle deze perceelen zijn oppervlakte en kubieke inhoud
zeer klein. Gelijk wij bij een vorige gelegenheid (zie ons
rapport Ingekomen Stukken 1900, n°. 218) opmerkten, is
eene oppervlakte van het eenige vertrek van 8, 9, 10 of 11
M' voor een woning onvoldoende te achten, vooral wanneer
tevens de hoogte der woning gering is. De perceelen Michiel-
straat 12, 16 en 18, waarvan de oppervlakte- en hoogte
maten resp. bedragen 9.40 X 2.25, 8.58 X 2.40 en 10.70 X 2.50,
moeten naar onze meening reeds op dien grond onbewoonbaar
worden verklaard. Het perceel Michielstraat 20 bevat twee
vertrekken; doch de oppervlakte van ieder afzonderlijk is
zeer klein (4 83 en 8.30 M2) en er is geen gemeenschap
tusschen beide, zoodat wij ten aanzien daarvan tot dezelfde
slotsom komen.
Het perceel Klooster 42 heeft, bij eene oppervlakte van
10.80 iM5 eene iets grooter hoogte: 2.80 M. De kubieke inhoud
is dus iets ruimer. Doch deze woning heeft nog andere
gebreken, in het verslag der commissie van geneeskundigen
enz. aangeduid. Tamelijk kostbare verbeteringen voor te
schrijven, gelijk door den eigenaar in zijn brief aan Burg.
en Weth. worden genoemd, achten wij bij een woning van
zóó kleine oppervlakte, die dus altijd onvoldoende zal blijven,
niet raadzaam
De eigenaars der tot dusver genoemde perceelen, door ons
opgeroepen en gehoord, hebben nader de bezwaren herhaald,
voorkomende in hunne missives tot Burg. en Weth. gericht,
welke missives bij de stukken zijn te vinden.
De perceelen Schagensteeg 16 en Lange Agnietenstraat 1
lijdenbehalve aan geringe afmetingennog in hooge mate
aan tocht. De eigenaars hebben schriftelijk geen bezwaren
ingebracht en zijn op onze oproeping niet verschenen.
Dezelfde ongunstige toestand bestaat met betrekking tot
het perceel Dijkkenhof 6. De eigenaar verklaarde tegen de
onbewoonbaarverklaring op zich zelve geen bezwaar te hebben,
doch gaarne te zullen ziendat de tegenwoordige bewoonster,
eene 86 jarige vrouwer in kon blijven wonenaan een
ander zou hij het perceel in geen geval meer verhuren. Daar
intusschen de bewoonster, naar ons ter oore kwam, dezer
dagen is overledenbehoeven wij over dezen wensch des
eigenaars niet verder in beschouwingen te treden.
Op grond van een en ander geven wij U in overweging,
het volgende besluit te nemen
De Raad der gemeente Leiden verklaart, dat:
de perceelen Michielstraat 12, 16, 18 en 20.
Klooster 42
Schagensteeg 16
Lange Agnietenstraat 1
en Dijkkenhof 6,
als schadelijk voor de openbare gezondheid, ongeschikt zijn voor
het bewonen, en dat de gebreken, waardoor die ongeschiktheid
wordt veroorzaakt, niet vatbaar zijn voor verbetering.
Bepaalt dat deze perceelen door de bewoners moeten worden
ontruimd binnen acht wekente rekenen van den dag
waarop afschrift van dit Raadsbesluit blijkens proces-verbaal
van den door Burg. en Weth. daarmede te belasten beambte,
aan den eigenaar en aan den hoofdbewoner van ieder perceel
zal zijn medegedeeld of aangeboden.
H. L. Drucker.
Til W. Van Lidth he Jeude.
Dr. A. Van Rhijn.
Aan den Gemeenteraad.
N°. 31. Leiden, 23 Januari 1901.
De door de Commissie voor de Huishoudelijke Verordenin
gen bij Uwe Vergadering ingediende ontwerpen tot wijziging
der «Verordening voor vaste commissiën uit den Gemeenteraad
te Leiden" geven ons aanleiding tot slechts enkele opmerkingen.
In de eerste plaats zouden wij er de voorkeur aan geven
om niet, zooals de Commissie voor de Huishoudelijke Veror
deningen voorstelt, wederom tot eene wijziging van de den
6den Maart 1852 door Uwe Vergadering vastgestelde «Veror
dening voor vaste Commissiën uit den Gemeenteraad van
Leyden" over te gaan, maar zouden wij in stede daarvan drie
geheel nieuwe verordeningen wenschen vast te stellen, en
wel afzonderlijk eene verordening, regelende de samenstelling
en den werkkring der Commissie van Fabricage, eene, regelende
die der Commissie van Financiën en eene, regelende die der
Commissie tot het ontwerpen en herzien van de verordenin
gen "betreffende de huishouding der gemeente. Dit heeft het
groote voordeel, dat bij iedere wijziging in den werkkring van
eene dier drie commissies niet telkens de verordening rege
lende den werkkring van alle commissiën een wijziging onder
gaat, zoodat men niet langer, als tot dusverre, verplicht zal
zijn alle in de verordening gebrachte wijzigingen na te gaan,
omdat zij wellicht betrekking zou kunnen hebben op die
commissie, waarvan men juist iets weten wil. Tot welk een
last en omslag dit aanleiding kan gevenzal duidelijk worden,
als men bedenkt dat de verordening voor vaste commissiën
uit den Gemeenteraad van Leiden, na de thans voorgestelde
wijziging als volgt zou moeten worden aangehaald
«Verordening voor vaste Commissiën uit den gemeenteraad
van Leyden van 6 Maart 1852 (Gem. BI. n°. 6), zooals deze
is gewijzigd bij verordening van 22 Juli 1880 (Gem. BI. n°. 6),
19 Februari 1885 (Gem. BI. n°. 2), 14 Mei 1891 (Gem. BI. n°. 3),
2 Juli 1891 (Gern. Bl. n°. 4) en 31 Januari 1901 (Gem. BI. n°.
Het naslaan zal dus belangrijk vergemakkelijkt worden en
iedere commissie zal in een eigen verordening haren werk
kring omschreven vinden. Het eenige, wat daarvoor noodig is,
is dat de algerneene bepalingen, thans aan den aanvang der
verordening van 1852 voorkomende, voor zoover noodig be
houden, in iedere verordening afzonderlijk zullen moeten
worden opgenomen en eveneens de bepaling, opgenomen in
de verordening van 2 Juli 1891 (Gem. Blad n°. 4).
En voor die hernieuwde vaststelling bestaat te meer reden,
wanneer men bedenkt, dat de thans door de Commissie voor
de Huishoudelijke Verordeningen voorgestelde wijzigingen van
voldoende gewicht zijn, om niet als eene eenvoudige wijziging
der Verordening van 1852 te kunnen worden aangemerkt-
Wij geven Uwe Vergadering dus in overweging aan art. 1
van het ontwerp voor de Commissie van Fabricage, aan art. 1
van het ontwerp voor de Commissie voor de Huishoudelijke
Verordeningen en aan art. 1 der verordening van 14 Mei
1891, regelende de samenstelling en den werkkring der Com
missie van Financiën, als 2e alinea toe te voegen art. 4 der
Algerneene Bepalingen van de Verordening van 1852, luidende
als volgt:
))Bij het ontstaan eener vacature ivordt door den Raad zoo
spoedig mogelijk daarin voorzien.
Jaarlijks in de maand September treden de leden af; zij
zijn dadelijk weder verkiesbaar."
en vervolgens als artt. 2 en 3 op te nemen de artt. 1 en 2
van de Algerneene bepalingen der Verordening van 1852, als
volgt luidende:
Art. 2.
Elke Commissie maakt voor zich zoodanige bepalingen van
orde en bestuur harer vergaderingen en verrichtingen als meest
dienstig zijn voor de behandeling van haar opgedragen zaken.