GEMEENTERAAD VAN LEIDEN Egbert de Vries. IJTCIEK«]IEI( Kli KKi:\. N°. 13. Leiden, 3 Januari 1901. Overeenkomstig de aan Uwe Vergadering door den Voor zitter gedane toezeggingheeft onze Commissie de herziening ter hand genomen van de in de Verordening op de Straatpolitie voorkomende bepalingen op het wielrijden. Aangezien niet slechts wijziging of aanvulling van de be staande artikelen door ons noodig geacht wordt, doch het ons tevens wenschelijk is voorgekomen het rij wiel verkeer bij afzonderlijke verordening te regelenbieden wij U hierbij ter vaststelling aan eene Verordening op het wielrijden"waarin het meerendeel der dit onderwerp betreffende bepalingen van de bestaande verordening, sommige gewijzigd, zijn opgenomen, terwijl enkele nieuwe artikelen daaraan zijn toegevoegd. Deze verordening, bij het ontwerpen waarvan zooveel mo gelijk is gelet op door het Dagelijksch Bestuur van den Algemeenen Nederlandschen Wielrijdersbond geuite wenschen, houdt, naar wij vertrouwen, voldoende rekening met de be langen, zoowel van wielrijders als van anderen, die van den openbaren weg gebruik maken. Tot toelichting van sommige der voorgestelde bepalingen deelen wij U het volgende mede. Art. 1. Door den Alg. Ned. Wielrijdersbond wordt de snel heid van een paard in matigen draf geen doelmatig criterium geacht en beter geoordeeld den wielrijder te verbieden »met meer dan matige snelheid" te rijden, hetwelk gemakkelijker is te zien en niet tot eene vergelijking van ongelijksoortige zaken aanleiding geeft. Art. 2. Uit het verbod om tusschen zonsonder en -opgang te rijden op een rijwiel dat geen licht vertoont, volgt dat het aan de hand voeren van een zoodanig rijwiel, voor zooveel art. 4 het aan de hand voeren van rijwielen niet verbiedt, niet strafbaar zal zijn. Aangezien de redactie van art. 84 der Verord. op de Straat politie omtrent het vertoonen van het licht, tot bezwaren aan leiding schijnt te geven, wordt thans bepaald dat het rijwiel het licht moet vertoonen en wel ten minste één licht, opdat het niet verboden zal zijn meer lichten te voeren, wat o. a. voorkomt bij motorcycles, welke voertuigen volgens art. 8 onder rijwielen begrepen worden. Art. 3. De plaatsen, waar het verboden is op een rijwiel te rijden zijn alle in dit artikel opgesomd. Sub a. Wanneer de in art. 69 sub a j° art. 67 Straatpol. vermelde plaatsen waar zich een volksmenigte bevindtin de voorgestelde verordening genoemd blijven, kan het tevensin art. 69 voorkomende verbod betreffende marktplaatsen o. i. vervallen, waaruit dan tevens volgt dat op een rijwiel niet mag gereden worden op marktplaatsenwaar zichhetzij ge durende den wettelijken tijd voor het houden van de markt, hetzij buiten dien tijd, eene volksmenigte bevindt. De bepaling der slotalinea van dit artikel zal aan Burg. en Weth. de bevoegdheid geven om ontheffing te verleenen. Van sommige verbodsbepalingen der bestaande verordening werd reeds ontheffing verleend aan geneesheeren en telegram bestellers, in de uitoefening van hun beroep. Art. 8. Voor' het rijden met motorcycles kunnen dezelfde bepalingen gelden als voor dat met rijwielen. Op motorcycles is de benaming «rijwiel" niet toepasselijk, terwijl zij uit een technisch oogpunt niet zijn te rangschikken onder automobielen. Het rijden met laatstgenoemde voertuigen zal in de Ver ordening op de Straatpolitie geregeld blijven. Indien tot vaststelling dezer verordening wordt besloten, behoort tevens de Verordening op de Straatpolitie gewijzigd, en zal de redactie van sommige harer artikelen in overeen stemming met. die der nieuwe verordening gebracht kunnen worden. Eene daartoe strekkende verordening leggen wij U hierbij mede ter vaststelling over. De Commissie voor de Strafverordenigen F. Was. S. J. Fockema Andreae. Aan den Gemeenteraad. i

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1901 | | pagina 1