DONDERDAG 15 NOVEMBER 1900.
117
toch bezwaren aan verbonden zijn en ik dank de heeren de
Goeje en van Hoeken, dat zij daarop gewezen hebben.
De regeüng, die nu wordt voorgesteld, is en blijft een
partieele verbetering, het is niet anders dan een goed bedoeld
mechanisch ingrijpen, waar 'eerst goed geregeld zal zijn,
wanneer de geheele organisatie van den arbeid tot stand
gebracht is. Het is niet tegen te spreken, dat de patroons
gebonden worden terwijl de arbeiders vrij blijven en weg
kunnen gaan als zij verkiezen. Toch acht ik de zaak ge
rechtvaardigd. Er zijn gemeentebesturen die in de bestekken
met nauwkeurigheid voorschrijven, welke soort materialen
men moet gebruiken. Zouden nu die besturen niet gerech
tigd zijn er voor te waken dat de levende arbeidskracht, het
levend materiaal voor te groote slijtage wordt behoed.
De heer Andreae wenscht vaststelling van minimumloon
zonder regeling van den arbeidsduur. Dit heeft voor mij iets
als hazenpeper zonder haas. Door vaststelling van minimum-
loonen wordt de werkman zooveel mogelijk bewaard voor
een te gering loon, bij het regelen van den arbeidstijd hebben
wij het oog op zijn organisch en geestelijk bestaan. Als ik
toelaat dat de werkman, door winst aangelokt, het lichaam
te veel sloopt, benadeel ik hem in zijn maatschappelijk en
religieus leven. Ik voor mij kan daarom niet goed begrijpen
waarom men wel een minimum-loon zou moeten vaststellen
en niet een maximum-arbeidsduur.
Ik zal van harte stemmen voor het voorstel vau Burg. en
Weth., al heb ik oog voor de bezwaren, door andere sprekers
in het midden gebracht.
De heer Drucker. M. d. V. Toen voor vijf jaren, in 1895,
deze zaak aan de orde was, heb ik ruimschoots gelegenheid
gehad, mijn meening over de kwestie uiteen te zetten. Ik
zal daarom nu slechts een kort woord zeggen naar aanleiding
van de door verschillende sprekers gemaakte opmerkingen.
In antwoord aan den heer de Goeje is reeds opgemerkt, dat
wij hier in 't minst niet te doen hebben met eene algemeene
loonregeling, waartoe de Raad trouwens ook niet bevoegd
zou zijn. Voor mij ligt het beginsel van hetgeen wordt voor
gesteld hierin, dat de gemeente, waar zij bij aanbesteding
werken laat verrichtendie zij ook verrichten kon in eigen
beheer, niet dulden mag, dat degenen, die aan die werken
arbeiden, te slecht worden betaald. Dit is het eenige ge
zichtspunt dat hier afdoende is. Ik zeg er bijdat boven
het minimumloon beide partijen vrij blijven, zoodat de be
denking van den heer A. J. van Hoeken niet zoo zwaar
weegt. De arbeider mag meer vragen dan het bepaalde mini
mum en het staat den werkgever vrij, loonsverhooging boven
dat minimum te weigeren. En wanneer hij een tijdlang boven
dat minimum heeft betaaldstaat het hem ook vrijweer
tot het minimum terug te gaan. Het eenige, waaraan beiden
gebonden zijn, is dat minimum. Wat de patroons aangaat,
wil het mij toch voorkomendat althans de goede patroons
hun belangen niet goed inzien, wanneer zij zich tegen dezen
maatregel verzetten. Door u, M. d. V., is er reeds aan her
innerd, dat bij de uitvoering van een bouwwerk de arbeiders,
die uit andere steden komen, soms worden betaald met 12,
13 centen per uur. Nu wil ik toch vragen, hoe fatsoenlijke
patroons in deze gemeente daartegen kunnen concurreeren.
Die patroons willen en moeten hooger loonen betalen. De
tegenwoordige toestand moet dus in de praktijk er toe leiden,
dat de goede patroons niet gemakkelijk kunnen concurreeren
tegen de beunhazen en de liedendie uit de meer achterlijke
provinciën komen.
Diezelfde bedoeling, M. d. V., moet, dunkt mij, ook voor
zitten bij de bepalingen omtrent den arbeidsduur. En naar
mijne bescheiden meening is het gevaar voor misbruik daar
nog grooter dan bij de loonkwestie en dus het tot stand
komen van die bepalingen ook nog dringender. Ik geloof,
dat de arbeider zich nog moeilijker verweert tegen over-
matigen arbeidsduur dan tegen een te laag loon. En dan
ben ik het volkomen eens met wat zoo even door den heer
den flouter is gezegd: wil men onze arbeiders hooger doen
rijzen, zoowel zedelijk als wat hun ontwikkelingspeil betreft.,
dan moeten zij, na hun dagtaak te hebben verricht, nog Tijd
over hebben om te leven in hun gezin, tijd voor ontspanning
en ontwikkeling. Nu is het toch ook een feit, dat men er
tot dusver altijd eer toe gekomen is, bepalingen omtrent
den arbeidsduur in bestekken op te nemen, dan bepalingen
omtrent de regeling van het loon. Onze Staat b.v. heeft veel
meer bepalingen gemaakt in zake den arbeidsduur dan in
zake de loonsregeling. Die arbeidsduur is zelfs in verscheidene
landen wettelijk geregeld en bij ons is men het in beginsel
vrijwel algemeen er over eens, dat die wettelijk dient geregeld
te worden. Ik geloof dus, dat bepalingen omtrent arbeids
duur minstens even noodzakelijk zijn als bepalingen over
het loon.
Ik moet aan den heer de Goeje toegeven, het is inderdaad
onbetwistbaar, dat wanneer deze bepalingen worden gemaakt,
weer een stuk weggaat van de vrijheid van overeenkomst
tusschen den werkgever en den arbeider. In den tijd toen
men algemeen meende, dat alles 'tbest loopt in de wereld,
wanneer men iedereen zijn gang laat gaan, toen gold die op
merking als een alles beslissend argument. Maar van deze
meening zijn zeer velen teruggekomen. Wanneer de heer de
Goeje die leer nog aankleeft, dan respecteer ik dat. Maar
dan geldt het een verschil van beschouwing, waarbij wij
elkaar heden niet zullen overtuigen. Ik erken dus de juist'
heid der opmerking, maar op mij maakt ze geen indruk.
En wat de praktische zijde aangaat, ik geloof dat uit alle
gemeenten, waar dergelijke bepalingen bestaan, berichter
komendat men daarover tevreden is. Wat Amsterdam be
treft, nog onlangs heb ik gelezen, dat iemand, die dagelijks
de werking van die bepalingen gadeslaat, verklaarde, dat
niemand verlangt naar opheffing daarvan, al mogen ook in
de praktijk kleine gebreken zijn aan het licht gekomen. Ik
zal dus van harte voor het voorstel stemmen.
De heer Fockema Andreae. Ik zal nu niet in het breede
verder spreken over dien maximum arbeidsduur. Ik weet
weldat er velen van eene tegenovergestelde meening zijn
als ikdie geen bezwaar hebben tegen het bepalen vaii een
maximum arbeidsduur, maar wel tegen het vaststellen van
een minimum loon. Maar dat is nu eenmaal mijn opinie, en
die steunt o. a. hierop, dat er naar het mij voorkomt lang
zooveel gevaar niet is voor het eischen van een overmatigen
arbeidsduur door den aannemer als voor het geven van te
weinig loon. Het geven van minder loon laat hem het geld
in den zak houden, d. w. z. dus dat hij daarbij finantièel
belang heeft. Maar hij heeft volstrekt geen belang bij den
arbeidstijd van den werkman. Ik geloof dus, dat het gevaar
hier veel minder groot is.
Wat nu betreft het zorgen voor het belang van den arbeider,
zekermen mag daarvoor wel zorgenmaar ik ben het niet
eens met hen die in verschillende geschriften en op verschil
lende vergaderingen beweren, dat zij, die door wettelijke
maatregelen voor den arbeider zorgen, diens belang eigenlijk
beter kennen dan hijzelf. Het schijnt mij gevaarlijk dien weg
op te gaan. Wanneer een arbeider zegt, dat hij zijn iritel-
lectueele behoeften bevredigen kan al werkt hij een week
een uur langer en neemt daartegenover de volgende week
een dag vacantie, dan hebben wij geen recht te zeggen:
neen man, wij kennen uwe belangen beter.
Ik herinner mij eens een gesprek te hebben gevoerd met
een zeer geacht man, aan wien ik zeide dat ik mij in mijn
vrijheid ernstig zou gekrenkt achten wanneer ik per dag niet
langer mocht werken dan een bepaalden tijd. De man zeide
toen: ik wilde toch dat men dit u en uws gelijken verbood.
Zoo ziet men hoever sommigen willen gaan. Het verbieden
van een langeren arbeid aan de werklieden is een stap op
een verkeerden weg, dien ik inderdaad vrees.
De heer Pera. Prof. de Goeje herinnert aan een uitdrukking
van mij in 1895 en ziet daarin een schrikbeeld. Herinner ik
het mij goed, dan heb ik toen hetzelfde gezegd als nu de
Voorzitter zich veroorloofd heeft te zeggen, nl. dat ik gaarne
zou zien dat deze bepalingen aanleiding zouden zijn tot het
vaststellen van dergelijke bepalingen in ruimen kring. En dat
het wel eens noodig is, dat sommige patroons er aan worden
herinnerd dat er werkelijk naar geest en omstandigheden van
dezen tijd een goed loon moet betaald worden, staat bij mij vast.
Naar aanleiding van de opmerking van den heer Drucker
omtrent het bezwaar van den heer A. J. van Hoeken wil ik
toch even zeggen, dat dit bezwaar alleszins gegrond is. Men
moet zich het geval goed indenken en de omstandigheden in
aanmerking nemen, waarin een patroon kan komen, ril. dat
hij de verplichting op zich heeft genomen op zekeren tijd het
werk op te leveren en dat er een bijzondere gelegenheid komt
en zijn arbeiders hem in den steek laten. Het zou dan wel
gewenscht zijn, dat er ook voor de arbeiders een verplichting
bestond om bij het werk te blijven.
Wat de beperking van den arbeidsduur betreft, een enkel
woord uit persoonlijke ervaring. Vóór het bestaan van de
arbeidswet werd er bij mij gewerkt tot 9 uur, soms 10 uur
's avonds, dat was zoo de gewoonte eenmaal. Toen de arbeids
wet in werking kwam, werd om 7 uur opgehouden met
werken. En nu zou ik voor geen geld willen, dat wij die
arbeidswet niet gekregen hadden, want ook de patroon doet
ondervinding en leering op die hij vroeger niet kende.
Dus ik verwacht werkelijk, dat de beperkende bepalingen
aangaande den arbeidsduur een tijd later dankbaar zullen her
dacht worden door het leeren kennen van de gunstige zijde,
die blijkbaar daaraan verbonden is geweest.
De heer Zillesen. Ik wil toch ook niet achterblijven om
met een enkel woord mijn stem te motiveerendie ik zal
uitbrengen tegen het voorstel van Burg. en Weth. Hiermede
wil ik niet zeggendat de meerderheid wat de zaak betreft
thans eenzelfde meening zal zijn toegedaan als vijf jaren
geleden. Overwegend bezwaar tegen het opnemen van bepa-