110 DONDERDAG 15 NOVEMBER 1900. algemeenen loonstandaard te regelen; dat ligt niet op het terrein van de Overheid. Maar wij willen er naar streven, dat de werkliedenin dienst van den aannemer van een werk der gemeente, even billijk en rechtvaardig worden behandeld als onze eigen werklieden. De heer van Kempen. Het zal niet gelukken, noch door moties, noch op eenige andere wijze deze zaak in de toe komst tegen te gaan. En waarom niet? Omdat deze zaak bepaald rechtvaardig is. De heer de Goeje, ons geacht mede lid, heeft één ding voorbijgezien. Hij zegt: er is geen motief voor. Maar wat is nu eigenlijk het motief? Wanneer de ge meente een werk aanbesteedten de een wil het maken voor /10.00U en de ander voor f9 000, wat blijkt dan? Dat de laatste aannemer allerhande menschen bij elkander brengt, die hij heel slecht betaalt, en dat dan de gemeente profiteert van de ellende van anderen. Dat mag de gemeente niet doen. De gemeente zegt: wij willen, dat onze menschen behoorlijk worden behandeld en behoorlijk van brood worden voorzien maar wij willen niet profiteeren van het bloedgeld vari anderen. En het is bloedgeld, wanneer de menschen niet behoorlijk betaald worden. De loonen, die moeten worden betaald, zijn voor de ver schillende tijden verschillend. Voor eenige eeuwen is daarvan een heel mooi plaatje gemaakt door een groot kunstenaar. Het stelt voor een werkman die tot middagvoedsel ontvangt een schaal met vleesch en erwten. De werkman wordt dit voedsel ziende, zoo boos, dat hij den schotel omwerpt, zeggende dat dit geen voedsel is voor iemand die een zesdhalf per dag verdient. Dus de loonen moeten in verschillende tijden ver anderd worden, en dus zullen ook de bepalingen, die uit de discussie hier zullen voortvloeien, van tijd tot tijd ver anderd moeten worden Maar dat er bepaald wordt, dat de menschen een behoorlijk loon zullen krijgen dat is hetzelfde als in zake de ongevallenverzekering. Dat moet men in de bestekken zetten, opdat, als een werkman een ongeluk krijgt, hij behoorlijk zal geholpen worden. En nu zal men ze vanzelf een ongeluk laten krijgen door de werklieden niet behoorlijk te voeden! Wanneër deze vergadering niet uitmaakt, dat het niet alzoo zal zijndan moge het lang of kort durenmaar dan zal eene andere vergadering toch uitmakendat er be palingen moeten wezen, die billijk en rechtvaardig zijn. Als ik voor mij zie dat verzoekschrift van die heeren, dan zie ik, dat daaronder werkelijk menschen zijndie veel respect verdienen. Maar zij hebben de zaak verkeerd begrepen. Zij denkendat wij zullen bepalen welk loon de werkgevers hier in de stad zullen uitbetalen. Maar die particuliere schilders en timmerlieden enz., zullen het loon kunnen geven wat zij willen. Maar als de stad een publiek werk aanbesteedtheeft zij toch wel het recht daarbij bepalingen te maken welk loon de werklieden moeten hebben. Hat request laat mij daarom geheel koud, omdat daaruit duidelijk blijkt, dat die heeren denken, dat hier het standaardloon zal worden veranderd. In het algemeen dit zegt u terecht M.d. V.heeft een stadsbestuur niet het recht om te zeggendat men zoo- of zooveel aan de werklieden moet uitbetalen. Maar voor speciale gevallen, als een aannemer werk voor de stad maakt, heeft men toch wel het recht bepalingen te maken. Het doet mij genoegen ik heb eenigen tijd geleden dit voorstel tot mijn leedwezen verworpen gezien dat de Voor zitter van den Raad namens Burg. en Weth. weer tot ons komt met hetzelfde voorstel. Hieruit blijkt dat zij tenaciteit bezitten om iets tot stand te brengen, dat blijken zal te zijn in het belang van den werkman. De heer de Lange. Ik heb het woord gevraagd om mijne groote ingenomenheid te betuigen met dit voorstel van Burg. en Weth., waardoor, indien het door den Raad wordt aan genomen, een weg geopend wordt om een daad van billijkheid te betrachten tegenover de werklieden, waardoor niet één goede patroon wordt bemoeilijkt of in zijn vrijheid belemmerd Een daad waarmede Leiden, dat zoo gaarne in de zaken van algemeen belang vóóraan staat, en terecht, nu al eenigszins achteraan komtwant eene regeling van loon en arbeidsduur is reeds in tal van plaatsen, en daaronder vele kleinere ge meenten, zooals Nijmegen, Gouda en Amersfoort voor gemeente werken ingevoerd. Ook heb ik met genoegen vernomen, dat Burg. en Weth. niet met een voorstel zullen komen zonder vooraf advies te hebben gevraagd aan de Kamer van Arbeid voor de Bouw bedrijven. Hun bedoeling is zeker dit advies ook aan den Raad over te leggen. Naar aanleiding van de opmerking van den heer P. J. van Hoeken omtrent het adres van de werkgevers alhier, n.l. dat dit genoegzaam bewijst dat de Leidsche werkgevers niets moeten hebben van een dergelijken maatregel, moet ik opmer ken, dat ik dit in dat adres niet gelezen heb. Dit adres zegt dat de werkgevers, kennis genomen hebbende van het adres van den Bestuurdersbond, den Raad verzoeken op dat adres afwijzend te beschikken, maar ik lees niets van een verzoek om in principe geen bepalingen omtrent maximum arbeidstijd en minimumloon vast te stellen. Verder wensch ik te zeggen waarom het mij billijk voorkomt dat deze maatregel genomen wordt. De menschelijke arbeids kracht is geen koopwaar, en daarom ontzeg ik aan den werkgever het recht om volkomen onbelemmerd den prijs daarvan te doen afhangen van de verhouding tusschen vraag en aanbod. Die vrijheid heeft de werkgever niet, en het Ge meentebestuur heeft volkomen de bevoegdheid maatregelen te nemen opdat tegenover de werkliedenarbeid verrichtende aan gemeentewerken, de billijkheid zal worden betracht. De heer Hasselbacii. Ik wensch den heer van Kempen op te merken, dat wanneer de eene aannemer inschrijft voor f 10000 en de andere voor f 9000, die van 9000 niet ter stond zal beginnen met de arbeiders te beknibbelen en te be krimpen. Dat is niet waar en beslist onzin. De arbeiders nemen nog uit de volle mand van den schat van den aan nemer. Maar de koopliedendie achteraan komendie lijden eigenlijk de partijdie moeten het gelag betalenmaar niet de werklieden. Die nemen met niet weinig macht wat zij willen. Want die aannemer is geen baas. Hij moet zich ge heel gedragen naar den toestand van het loon. Men zegt: de arbeid is geen koopwaar en ik ben dat volkomen eens; maar vraag en aanbod zullen dit artikel altijd blijven be- heerschen. Zijn er veel arbeidskrachten disponibel, dan zal men ze altijd tegen minderen prijs kunnen krijgen; en zijn er weinig, dan zullen ze een veel hooger loon eischen. De heer Fockema Andreae. Een zeer enkel woord om mijne stem te motiveeren, die ik voor het voorstel van Burg. en Weth. zal, uitbrengen. Het komt mij voor, dat, door welke argumenten ook, nooit kan worden betwist het recht van de gemeente en ik zou er willen bijvoegen de plicht van de gemeente om zorg te dragen, dat wanneer voor haar ge werkt wordt, de arbeiders daarvoor een behoorlijk loon ge nieten. En wanneer zulke bepalingen, door ons en anderen in bestekken opgenomen, tot regeling van het minimumloon, ten gevolge hadden eene algemeene rijzing van de loonen, dan zou mij dat verheugen Ik maak mij intusschen die illusie niet. Maar ik vermoed, dat als de werkloonen stijgen, de arbeid zal verminderen, omdat de betaling van dien arbeid ten slotte toch moet komen uit dezelfde beurzen, die vroeger dien arbeid betaalden, en dat die vermindering weer tot daling van het loon zal voeren. Maar wij weten zoo weinig van de vei wijderde gevolgen, die economische maatregelen zullen hebben; daarbij werken zooveel omstandigheden, die wij niet kunnen doorzien. Het is dus denkbaar, dat eon maat regel, zooals het Dag. Bestuur hier zal voorstellen, tot stijging van de arbeidsloonen voor handwerkslieden zal medewerken en ik herhaal, wanneer dat gebeurde, zou mij dat verheugen. Ondertusschen wil ik daarbij zeggen, dat het mij voorkomt, dat niet alle argumenten, die gelden voor invoering van een minimumloon, ook gelden voor bepalingen ten opzichte van den maximum arbeidsduur. Waar wij door bepalingen omtrent het minimumloon de arbeiders beschermen, die inderdaad niet altijd vrij zijn, en die vaak, om in de eerstvolgende weken een loon te krijgen, wel genoegen moeten nemen met het loon, dat hun geboden wordt, daar zullen wij inderdaad be schermen de personen, die dat op dat oogenblik zeer noodig kunnen hebben. Maar iets anders geldt omtrent den maximum arbeidsduur, naar het mij schijnt. Wanneer men in de be stekken bepalingen wil opnemen, die den werkgever of den aannemer verhinderen om de werklieden te dwingen tot over- matigen arbeid op den duur, dan heb ik daar niet tegen. Maar wanneer men den werkman wil verhinderen in het werken zoolang als hij vindt dat zijne krachten dat toelaten en zijne belangen het meebrengen, dan geloof ik, dat wij daarmede komen op een terrein waar wij niet komen moeten. Ik geloof, dat zij dat het best kunnen beoordeelen. Die op vatting omtrent de regeling van den maximum arbeidsduur zal mij niet weerhouden te stemmen ook voor punt 1° van het voorstel van Burg. en Weth. Het zou intusschen kunnen zijn, dat dat punt werd uitgewerkt op een zoodanige wijze, dat ik mij daarmede niet zou kunnen vereenigen, en daarom breng ik dat in het midden. De heer den Houter. M. d. V.! Ongeveer anderhalf jaar geleden heb ik gepoogd om hetgeen Burg. en Weth. nu voorstellenbij wijze van proef toe te doen passen bij den bouw van de twee paviljoens te Endegeest. Doordat die niet gebouwd zijn is van mijn voorstel niets gekomen. Met ingenomenheid heb ik dan ook dit voorstel van Burg. en Weth. begroet. Wanneer men deze zaak reduceert tot hetgeen zij eigenlijk is, dat n.l. de gemeente ook moreel, verantwoord is voor de werklieden, niet alleen voor die in haar vasten dienst zijn, maar ook voor hen die tijdelijk in dienst zijndan zullen zeer vele bezwaren tegen het bepalen van een minimum loon en maximum arbeidstijd vervallen. Maar aan den anderen kant kan niet worden ontkend, dat er

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1900 | | pagina 10