94
DONDERDAG 25
OCTOBER 1900.
reeds wensch ik als mijn overtuiging uit te spreken, dat het
nimmer de bedoeling kan geweest zijn, Raadsleden tot stern-
machines te maken.
Hoe zal een Raadslid bij het gewichtig werk van benoe
ming of van continuatie in eene betrekking, zich naar be-
hooren van zijne taak kunnen kwijten, indien hem de gele
genheid wordt onthouden zich een juist en zelfstandig oordeel
te vormen over personen en gemeentelijke instellingen?
Want het is toch werkelijk al te dwaas dat een lid van
den Raad zich bij den chef van een bepaalden tak van dienst
niet kan vervoegen onaangediend of zonder permissiebiljet.
Juist het niet geven van eene waarschuwing geeft waarde
aan een bezoek, dat waardeloos wordt, indien de ambtenaar
zich daarop kan voorbereiden. Hetzelfde geldt, mutatis mutan
dis, van Burg. en Weth.niet wat betreft de controle van
cijfers, maar van den werkelijken gang van zaken in een
bepaalden tak van dienst, wanneer het College eerst is gewaar
schuwd door een verzoek om toegang tot de eene of andere
inrichting. Eveneens geldt dat de Colleges van Toezicht, wien
eene taak is opgedragen, waarvoor zij den Raad verantwoor
ding schuldig zijn. Daartoe moet de gelegenheid openstaan
en niet aan de Raadsleden worden onthouden. Zooals ik echter
zei, ben ik niet voornemens thans de quaestie a fond te be
handelen; dat komt later.
Ik weet ook zeer wel. dat aan het onbeperkt toelaten van
Raadsleden tot allerlei inrichtingen een enkele maal bezwaren
kunnen verbonden zijn, maar dat zijn bezwaren, die alleen
in graad, maar niet in soort verschillen van de mogelijke
nadeelen, die bezoeken van Burg. en Weth. en Commissie
leden kunnen medebrengen. Ook behoeft men werkelijk niet
bevreesd te zijn voor ongewenschte publiciteit. Niemand heeft
het recht bij een raadslid minder trouwe plichtsbetrachting,
tact en stilzwijgendheid te onderstellen dan bij een lid van
het Dagelijksch Bestuur wordt aanwezig geacht.
De heer Fockema Andreae. Ik had geen plan bij de alge-
meene beschouwingen discussie te voeren, maar nu de heer
den Ilouter er het Dagelijksch Bestuur een verwijt van maakt,
dat het met ijver en spoed de zaken, die het in het belang
acht van de gemeente, tot stand brengt, wensch ik te zeg
gen, dat ik er het Dagelijksch Bestuur zeer dankbaar voor
ben, dat het zooveel ijver ontwikkelt en niet nalaat ons de
voorstellen voor te leggen, zoodra zij tot rijpheid zijn geko
men. Hierbij wensch ik nog eene opmerking te maken. De
heer den Mouter heeft gezocht naar bijbedoelingen van het
Dagelijksch Bestuur en heeft gevraagd: Vertrouwt het Dage
lijksch Bestuur wel veel op de toekomst en op zijn toekomst,
en is het ook misschien daaraan toe te schrijven, dat het
Dagelijksch Bestuur zooveel haast maakt? Ik zou willen
vragen, wanneer een lid van den Raad had gegist naar bijbe
doelingen van den heer den Mouter en de zijnen, wanneer
zij langs verschillende wegen uitstel wilden van de behande
ling of van het in werking brengen van het abattoir, zou
dan niet de heer den Houter dit met volle recht hebben
kunnen noemen eene insinuatie, waarvan men zich had be-
hooren te onthouden. Wanneer de heer den Mouter zich
verplaatst had in het geval, dat aan de partij, waartoe hij
behoort, dergelijke bedoeling werd toegeschreven, dan zou hij
zich onthouden hebben van het toedichten van bijbedoelingen
aan het Dagelijksch Bestuur, waar dit werkt met zooveel
ijver als het doet.
De Voorzitter. Ik zal het Dagelijksch Bestuur niet verdedigen
tegen de verwijten van den heer den Ilouter na het gesprokene
door den heer Fockema And rem. waarvoor ik hem dank zeg
en waarmede ik mij geheel en al vereenig. Ik geloof werkelijk
dat Burg. en Weth. zich tegen de beschuldigingen van den
heer den Houter niet behoeven te verdedigen. Ik ga dus op
die discussie niet verder in. Ik had wel willen spreken over
de principieele vraag door een lid van een sectie ter sprake
gebracht, maar nu de heer den Mouter verklaard heeft deze
zaak niet a fond te willen behandelen, zal ik wachten tot
eene nadere behandeling van de zijde van den heer den Mouter
wordt uitgelokt.
De algemeene beraadslagingen worden gesloten.
Aan de orde wordt gesteld de behandeling der Uitgaven.
De Voorzitter. Ik zal de artikelen achtereenvolgens den
hamer laten passeeren en den heeren die er over wenschen
te spreken het woord verleenen. Mocht een artikel reeds onder
den hamer zijn doorgegaan en een der leden daarop wenschen
terug te komen, dan zal hem dit natuurlijk worden toegestaan.
Volgnrs 56—60 worden achtereenvolgens zonder beraad
slaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; Volgnr.
60 verhoogd met f 3500.— voor den aan te stellen ingenieur.
Beraadslaging over Volgnr 61, luidende: ytJaarwedden van
de ambtenaren enbedienden der Gemeente-Secretarie" ƒ15100.
De heer van Riiijn. M. d. V.! In de sectievergadering heb
ik de wenschelijkheid van eene verordening tot vaste regeling
van den rang en volgorde der ambtenaren ter gemeente-secre
tarie, met vaststelling der minimum- en maximum-tracte-
menten ter sprake gebracht, naar aanleiding van het bestaan
van dergelijke verordeningen in andere gemeenten.
Uit de Memorie van Antwoord van Burg. en Weth. blijkt,
dat zij eene dergelijke verordening niet aanbevelenswaardig
achten.
Daartegen kan men aanvoeren, dat bij de ambtenaren die
aan het onderwijs en aan de politie verbonden zijn, ja zoo
goed als bij alle anderen, eene dergelijke regeling bestaat.
Verder is in theorie eene verhooging naarmate van gepraes-
teerde diensten zeer mooi, maar de moeilijkheid om die ge-
praesteerde diensten steeds juist af te wegen zonder schijn
van willekeur te geven, komt mij zeer groot voor.
Bij de bepaling van minimum- en maximum-tractementen
kan ook de verhooging afhankelijk gesteld worden van de
mate waarmede de ambtenaar aan zijne superieuren voldoet.
De traetementen van de chefs der afdeelingen zijn wel on
langs op nieuw geregeld, maar het hoogste salaris is nog
evenals in 1888 2000.—.
Het heeft ook mijn aandacht getrokken, dat al wordt eene
verhooging voorgesteld voor 'den hoofdambtenaar, afdeeling
militie en schutterij, zijn salaris toch belangrijk lager blijft
dan dat van de andere chefs der afdeelingen.
Ook komt het verschil in tracternent van den hoofdambte
naar, chef der afdeeling algemeene zaken, en den hem in
rang volgenden ambtenaar mij bijzonder groot voor.
De Voorzitter. Ik mag in antwoord op wat de heer van
Rhijn heeft aangevoerd verwijzen naar onze beantwoording
iri het algemeen verslag. Wij achten het niet wenschelijk
om eene reorganisatie te maken in de tractementen van het
ambtenaarspersoneel der Secretarie, omdat wij van vast toe
gezegde verhoogingen de nadeelen hebben ingezien, en zeer
overtuigd zijn van de voordeelen aan het tegenwoordige stelsel
verbonden. Wij beloonen de ambtenaren der Secretarie, die
zich buitengewoon onderscheiden, èn door plichtsbetrachting
èn door bekwaamheid maar hun recht geven op geldelijke
promotie, wanneer zij ouder worden, is, dunkt mij, minder
in het belang van de gemeente.
Wat nu betreft den ambtenaar, die de heer van Rhijn op
het oog heeft den ambtenaar voor de afdeeling Militie en
Schutterij daartegen mag ik dit opmerken. Ik vind die
jaarwedde ook niet heel hoog, maar die ambtenaar mag niet
worden vergeleken met een chef van eene afdeeling. Want
zooals de heer van Rhijn weet, Militie en Schutterijzetelde
vroeger op de Secretarie; alleen is daarin deze wijziging ge
komen, dat die ambtenaar eene afzonderlijke kamer heeft
gekregen, waar hij gemakkelijker werkt en meer ruimte
heeft voor de gewone bezoeken die daar plaatshebben; maar
daarmede is die ambtenaar nog niet erkend te zijn een hoofd
ambtenaar. Er wordt trouwens f 100.verhooging voorge
steld; en wanneer we zijn tracternent hooger gingen stellen,
zou dat dadelijk gevolg geven ten aanzien van andere ambte
naren. Ik zal b. v. hier noemen den heer Rosierwanneer het
tracternent van den heer de Rochemont hooger werd gesteld,
dan zou dat van den heer Rosier ook moeten worden ver
hoogd, die werkelijk ook een hoogst verdienstelijk ambtenaar
is en oudere rechten heeft.
De heer Pera. Ik zou alleen willen opmerken, dat wat de
heer van Rhijn wenseht in theorie heel schoon schijnt; maar
meestal stuit men met eene dergelijke regeling in de praktijk
en ik spreek hierbij uit ervaring op ander gebied opgedaan
op bezwaren., zoodat ik mij geheel en al vereenig met wat op
dit punt door Burg. en Weth. wordt gedaan.
De heer van Rhijn Ik wensch alleen nog op te merken,
dat het niet in mijne bedoeling ligt verder over dit Volgnr.
te sprekenomdat uit den aard der zaak Burg. en Weth het
best kunnen oordeelen over de ambtenaren en de zaken,
waarover dit Volgnr handelt.
De heer den Houter. Met is niet mijn voornemen mij
partij te stellen in het debat tusschen den Voorzitter en den
heer van Rhijn. Deze laatste heeft trouwens zijn zaak reeds
overgegeven. Maar ik wensch even te wijzen op de eigen
aardige afwijking, zonderlingheid in de logica van Burg en
Weth. in twee verschillende gevallen. Vooraf zij het mij
vergund als mijne meening uit te spreken, dat ik eene regeling,
waarbij een ambtenaar vast weet hoe zijn toekomst zal zijn,
eigenlijk de beste acht. Ook een ondergeschikt ambtenaar
moet zoo min mogelijk aan willekeur bloot staan en af hangen
van de al of niet goede gezindheid van zijn superieuren,
hetgeen in sommige gevallen bedenkelijk is. lleter is dat de
ambtenaar vooruit weet, dat hij, wanneer hij zijn plicht doet,
daarvoor met een bepaalde som op vaste tijdstippen zal
worden beloond.