104 wijden, in het bijzonder over hen, die in krankzinnigen gestichten werkzaam zijn. Deze Vereeniging, die haar doel tracht te bereiken door bevordering eener doelmatige opleiding dier personen, door hun steun te verleenen bij ziekte of ouderdom, alsmede door het oprichten van huizen, waarin zij, die rust behoeven of buiten betrekking zijn, tijdelijk een voor hen passend onder komen kunnen vinden, is in de weinige jaren, die slechts sedert hare oprichting zijn verloopen, zooveel als in haar vermogen stond werkzaam geweest in het belang der krank zinnigenverpleging, daartoe door bijdragen van particulieren in staat gesteld. Aan onderscheidene verpleegsters of verplegers, daaronder ook van Endegeest, werd de gelegenheid verschaft op kosten der Vereeniging hetzij in een der twee door haar geopende rustoorden, hetzij elders in een doelmatige omgeving, gedu rende korteren of langeren tijd, tot herstel van gezondheid te vertoeven. Verder wordt door de Vereeniging in een door de Regee ring te harer beschikking gesteld gebouw een voorbereidings school en tehuis voor verpleegsters gevestigd. De Wilhelmina-Vereeniging verdient o. i. belangstelling en krachtigen steun, inzonderheid van de krankzinnigengestichten. Aan deze komt de arbeid dier Vereeniging voornamelijk ten goede. Naarmate toch de verzorging der krankzinnigen meer kan worden toevertrouwd aan verpleegpersoneel dat voor zijn veeleischenae taak geschikt is en die taak met de noodige opgewektheid vervult, zullen de gestichten de genezing hunner patiënten beter kunnen bevorderen. Waar ook Endegeest er groot belang bij heeft dat de Wil helmina-Vereeniging in nog ruimere mate in de gelegenheid zij, tot verbetering en verheffing der krankzinnigenverpleging werkzaam te zijn, achten wij het billijk dat het daarvan doet blijken door het toekennen van eene jaarlijksche bijdrage, die, naar onze meening op f 250.zou moeten bepaald worden. Wij hebben mitsdien de eer Uw college te verzoeken den Gerheenteraad voor te stellen ons te machtigen tot het doen toekennen door het krankzinnigengesticht «Endegeest" van eene jaarlijksche bijdrage van f 250.aan de Wilhelmina- Vereeniging. De Commissie van Belieer over het Krank- 1 zinnigengesticht «Endegeest". F. Was, Voorzitter. H. H. Cornelissen, Secretaris. y N°. 261. Leiden, 7 November 1900. Nadat in het jaar 1892 naar aanleiding van een verzoek van de afdeeling Leiden van het Algemeen Nederlandsch Werklieden-verbond Burgemeester en Wethouders dezer gemeente door Uwe Vergadering werden uitgenoodigd een nader onderzoek in te stellen omtrent de wenschelijkheid tot opneming van bepalingen omtrent minimum loon en maximum arbeidstijd in de bestekken van gemeentewerken; nadat een door ons college ten gevolge van dat onderzoek op 31 Januari 1895 (Zie Ingekomen Stukken n°. 25) bij den Raad ingediend en van verschillende zijden krachtig gesteund voorstel, om dergelijke bepalingen in de bestekken voor- gemeente werk en op te nemen, door Uwe Vergadering bij haar besluit van 9 Mei 1895 met 15 tegen 12 stemmen werd verworpen; nadat andermaal in het jaar 1898 verschillende te dezer zake ingediende adressen en een voorstel van ons college van dezelfde strekking buiten behandeling moesten blijven, ten gevolge van het door Uwe Vergadering in hare zitting van 10 Maart met 13 tegen 12 stemmen genomen besluit om de ingekomen adressen voor kennisgeving aan te nemen; worden thans weder van verschillende zijden pogingen aangewend om Uwe Vergadering te bewegen de regeling van dit onderwerp ter hand te nemen. In zooverre echter bestaat er eenig, en naar het ons voor komt zeer belangrijk, verschil in den ten deze thans en voor heen op Uwe Vergadering uitgeoefenden aandrang, als thans niet alleen door particuliere vereenigingen op het opnemen van bepalingen omtrent minimum-loon en maximum-arbeidstijd wordt aangedrongen, maar ook door een officieel lichaam, de krachtens de wet van 2 Mei 1897 (Stbl. n°. 141) bij Koninklijk Besluit van 2 Juli 1898 opgerichte Kamer van Arbeid voor de Bouwbedrijven alhier, uit eigen beweging aan Uwe Vergadering wordt in overweging gegeven tot het opnemen dier bepalingen over te gaan. Wij achten dit ver schil daarom van veel belang, omdat de Kanier van Arbeid voor de Bouwbedrijven, voor de eene helft uit patroons, voor de andere helft uit werklieden samengesteld, zoowel om hare samenstelling als om haren werkkring in de eerste plaats bevoegd mag worden geacht een oordeel te dezer zake uit te spreken. Wat nu onze eigen meening betreft, het is niet te ver wachten, dat ons college, dat zich tot tweemalen toe, zoowel in 1895 als in 1898 zeer beslist omtrent dit punt heeft uitgesproken en in welks samenstelling sedert geene ver andering is gekomen, tot andere gedachten zou zijn gekomen. Dit is dan ook inderdaad niet het geval. En daarom meenen wij thans evenals in 1898 (Zie Ingek. Stukken n°. 31 van dat jaar) andermaal te mogen verwijzen naar n°. 35 van de Ingekomen Stukken van 1895 en naar de discussies in de Raadszitting van 9 Mei van dat jaar, waarin de gronden, waarom opneming van bepalingen omtrent minimum loon en maximum arbeidstijd in de bestekken van gemeentewerken ons wenschelijk schijnt, duidelijk zijn uiteengezet. Uit den aard der zaak evenwel zouden thans, bij de ver anderde tijdsomstandigheden, die bepalingen zelve hier en daar anders behooren te luiden dan door ons in 1895 werd voorgesteld. Alvorens ons evenwel in een onderzoek dien aangaande te begeven, zouden wij gaarne zien, dat de Raad zich in beginsel" uitsprak of zoodanige regeling al dan niet in de bestekken van gemeentewerken zal worden opgenomen. Mocht toch Uwe Vergadering nog steeds het door haar in 1895 en 1898 uitgesproken gevoelen zijn toegedaan, dan zou dit uit den aard der zaak tijdroovend onderzoek kunnen achterwege blijven en de daarvoor vereischte tijd nuttiger door ons kunnen worden besteed. Wat het in de eerste plaats door de Kamer van Arbeid aangevoerde onderwerp betreft: opneming der bepaling, dat de verschillende onderdeelen van de uit te voeren werken zooveel mogelijk hier ter stede zullen worden gereed gemaakt, in beginsel achten ook wij opneming van een dergelijke bepaling wenschelijk, zooals dan ook trouwens reeds in 1895 door ons werd voorgesteld. Het spreekt echter van zelf, dat nimmer in het algemeen te regelen zal zijn, welke onder deelen hier ter stede zullen moeten worden vervaardigd, maar dat bij elk werk afzonderlijk zal moeten worden onder zocht welke onderdeelen daarvoor in aanmerking komen. Ten slotte wenschen wij nog Uwe aandacht te vestigen op het Rapport, door de Commissie van Fabricage te dezer zake uitgebracht, waaruit U zal blijken, dat door de leden dier commissie niet eenstemmig over deze aangelegenheid wordt gedacht. Op grond van het bovenstaande meenen wij aan Uwe Ver gadering thans, evenals in 1898, te mogen voorstellen het volgende te besluiten: 1°. Het is wenschelijk, dat in de bestekken van gemeente werken, waar dit mogelijk is, bepalingen worden opgenomen omtrent minimum loon en maximum arbeidsduur en omtrent de vervaardiging van onderdeelen dier werken in deze gemeente 2°. Burg en Weth. worden uitgenoodigd bij den Gemeente raad daaromtrent de noodige voorstellen in te dienen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, den Oden October 1900. Aan den Raad der Gemeente Leiden. De Kamer van arbeid voor de bouwbedrijven te Leiden heeft de eer zich tot UEdel Achtbaren te wenden met hare meening te kennen te geven, dat het haar zeer billijk voor komt, dat in het vervolg, bij aanbestedingen van uit te voeren werken, in de bestekken bepalingen worden opge nomen, ten doel hebbende: 10. dat de verschillende onderdeelen van de uit te voeren werken, zooveel mogelijk hier ter plaatse worden gereed gemaakt 2". dat de aannemers zich hebben te onderwerpen aan door UEd. Achtb. vast te stellen bepalingen omtrent een minimum loon en een maximum arbeidstijd. Tot toelichting van bovengenoemd advies, waartoe zij besloot volgens de bepaling van art. 2 sub b. der Wet op de Kamers van arbeid dient, dat het haar inziens geen betoog zal behoe ven, dat het toezicht, bij de bewerking en samenstelling van verschillende onderdeelenbeter kan worden gehouden, indien het werk hier ter plaatse wordt gemaakt, daar vele zaken, wanneer zij gereed worden aangevoerd, zeer bezwaarlijk goed zijn na te zien. Zij acht dus in de allereerste plaats, dat het leveren van goed werk daardoor zal worden bevorderd. Plet belang der mede-ingezetenen is echter daarbij ook zeer betrokken, daar de inwonende werklieden bij even groote bekwaamheid meer kans van plaatsing zullen hebben dan vreemden en het mede een aansporing zal kunnen wezen om grootere ijver aan den dag te leggen om zich meer te bekwa men. Hierdoor zal waarschijnlijk minder werkeloosheid voor komen. Ook de eerlijke concurrentie voor de aannemers hier ter stede zal er door kunnen worden gebaat, daar in vele buiten gemeenten lager arbeidsloon wordt betaald en indien men

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1900 | | pagina 4