DONDERDAG 25 OCTOBER 1900. 101 Burg. en Weth. diaromtrent heeft mij eenigszins teleurge steld. liet is volkomen juist, dat de invoering van de wet op den Leerplicht hier ter stede weinig, men zou kunnen zeggen, geen veranderingen behoeft te brengen, en ik kan ook wel deelen de meening van Burg. en Weth., dat eene reorganisatie van het herhalingsonderwijs voor jongens in het geheel niet noodig zal zijn Maar men moet daarbij den nadruk bijzonder leggen op de woorden »behoett" en «noodig" Wat is het gevalHet herhalingsonderwijs is bij de wet op den Leerplicht niet verplicht gesteld en dus zijn de leer lingen niet genoodzaakt, dat onderwijs bij te wonen. Toch is bij de behandeling der Leerplichtwet van vele zijden in het iicht gesteld het hooge belang, de noodzakelijkheid zou ik haast zeggen, van de uitbreiding van het herhalingsonder wijs. O. a. is dit met grooten nadruk geschied door Dr. Kuy- per, die zeide dat het een groote dwaling is, te meenen, dat de opleiding der volksklasse met den 12-jarigen leeftijd vol tooid mag worden geacht. Wanneer dan ook een volk con- curreeren wil met andere beschaafde volkerenmoet het zorgen dat de groote massa meer onderwijs en opleiding ontvangt dan tot den 12-jarigeri leeftijd bereikt kan wordenzoo ziet men, dat in verschillende staten van Duitschland niet alleen leerplicht bestaat tot het 14e jaar, maar dat er op groote schaal herhalingsonderwijs verplicht is gesteld. En er is reden, den bloei van de industrie in Duitschland voor een goed deel aan deze uitgebreide opleiding van het volk toe te schrijven. Het komt mij nu voor, dat waar het herhalingsonderwijs niet verplicht is gesteld, het juist de roeping is van een gemeentebestuur, dit zooveel mogelijk te bevorderen, dat het gemeentebestuur verplicht is, dat onderwijs voor de leer lingen dubbel aantrekkelijk te maken, zoodat steeds breedere kringen van het volk er uit eigen beweging gebruik van wenschen te maken. Dan zal het wellicht niet eens noodig zijn, eene verplichting op te leggen! Hoe is nu de toestand hier in Leiden? Daar wordt aan het herhalingsonderwijs, waarvan ik overigens volstrekt geen kwaad zal zeggen, deelgenomen door ongeveer 130 jongens en 90 meisjes; nu is het aantal wat grooter, maar dit is onge veer het gemiddelde. Zelfs wanneer men in aanmerking neemt, dat er ook nog andere scholen voor voortgezet onderwijs zijn, die leerlingen trekken, dan is dit aantal toch nog zeer klein te noemen. De massa van het volk ontvangt na het 12e jaar hier geen onderwijs meer. Daarom dring ik er werkelijk met eenigen klem op aan, dat Burg. en Weth. deze zaak zullen maken tot een punt van ernstig onderzoek. Ik heb eenige hoop, dat Burg. en Weth. bij nadere overweging tot de over tuiging zullen komen, dat zij nog veel meer in die richting zullen moeten doen Ik wil er aan herinneren, hoe in de zit ting van den lüen Febr. 1899 door U. M. <1. V woordelijk is erkend, dat het herhalingsonderwijs hier ter stede «groote wijzigingen zal moeten ondergaan, wanneer het werkelijk nuttig zal werken" (Handelingen, blz. 10). Nuttig werkt het zeker; maar het aantal leerlingen, dat er van gebruik maakt, is lang niet groot genoeg, en wil men het werkelijk algemeen ingang doen vinden, dan zal ook wel eene reorganisatie noodig zijn. Met groot genoegen heb ik gezien, dat Burg en Weth. zullen overwegen, of het herhalingsonderwijs voor meisjes niet moet worden uitgebreid met de vakken: koken en huishoude lijke bezigheden. Ik hoop echter, dat Burg. en Weth. het niet bij overwegen zullen laten blijven en dat althans dit onder deel weldra tot uitvoering zal komen. Wat speciaal dit punt betreft zijn wij ver achter met andere landen; en dat onder wijs is van zóó groot belang voor de aanstaande huisvrouw, dat het mij in hooge mate wenschelijk voorkomt, dat hier mede althans een aanvang wordt gemaakt. De Voorzitter In antwoord op hetgeen door den heer Drucker is aangevoerd, zal ik zeer kort kunnen zijn. Het is bekend, dat ik ook een groot voorstander ben van het her halingsonderwijs Maar de fout, dat betrekkelijk nog zoo weinigen de school bezoeken, ligt niet aan onze verordening, maar aan den wetgever. Wanneer de wet ook het bezoeken van de herhalingsschool verplichtend had gesteld, dan zou aan het bezwaar van den heer Drucker geheel zijn voldaan; maar nu dat niet het geval is, kunnen alleen zedelijke middelen worden aangewend om dat onderwijs, wat het aantal leerlingen betreft, uit te breiden. Beoogt men met uitbreiding van het herhalingsonderwijs vermeerdering der leervakken, dan zou ik, wat het herhalings onderwijs voor jongens betreft, daar zeer tegen zijn. De orga nisatie die hier bestaat, is zoo goed als zij kan zijn. Wanneer men, zooals in eene bijeenkomt te Amsterdam de heer Heldt heeft voorgesteld, het herhalingsonderwijs zou willen uit breiden met al de vakken door hem opgenoemd, dan zou ik het veel liever zien opgeheven. Die overdrijving is zoo groot, dat van zulk onderwijs niets terecht zou komen. Bovendien moet niet worden vergeten, dat er een aantal particuliere scholen zijn, die zich wijden aan het voortgezet onderwijs Men heeft hier in de stad o a. «Kennis is Macht", de school van den R.-K.-Volksbond, waar ik met groot genoegen heb gezien, dat reeds 85 leerlingen zijn. Die school is pas opgericht en natuurlijk nog maar in den beginne. Om over de resultaten van dat onderwijs te kunnen oor- deelen, zal langer dan een jaar moeten verloopen. En moet men nu dat particulier initiatief geheel ongedaan maken? Neen. Men kan op verschillende wijze medewerken om de kinderen na alloop van de gewone schooljaren verder te ont wikkelen, en dan zal het herhalingsonderwijs daarbij zeker nuttig werken, vooral om het vroeger geleerde te onder houden. Wij hebben «Mathesis", «Kennis is Macht", de «Volksbond", en waarschijnlijk nog wel meer van die inrich tingen. Wat daar geleerd wordt, behoeft niet onderwezen te worden op de herhalingsschool. Waar nu van onzen kant de krachtigste pogingen zullen worden aangewend om de kinderen op de herhalingsschool te krijgen en te houden, daar zal dit toch altijd slechts met zedelijke middelen kunnen geschieden. Want de wetgever heeft niet toegestaan, dat bezoeken van de herhalingsscholen verplicht zou zijn. Wat het herhalingsonderwijs van de meisjes betreft, dat ben ik volkomen met den heer Drucker eens, hieraan zal zeker eenige uitbreiding moeten gegeven worden. Want bij mij staat vast, dat, wil men iets doen voor de vrouwen uit den werkliedenstand, het dan hoog noodig is, dat zij iets van het koken en de huishoudkunde leeren, voordat zij een eigen huishouden gaan opzetten. Ik geloof echter tevens, dat dat eigenlijk de eenige wijziging is, die in het herhalings onderwijs zal moeten worden gebracht. Met de reorganisatie van het herhalingsonderwijs houdt dus het voorstel om de traktementen van de tegenwoordige onderwijzers en onderwijzeressen te verhoogen geen verband. Dat is toch noodig. De vraag of door deze verhooging wanverhouding zou ont staan tusschen deze traktementen en die van de andere onderwijzers, beantwoord ik ontkennend. Want men vergete niet, dat de traktementen van de onderwijzers bij het her halingsonderwijs nog niet zijn verhoogd, terwijl de traktements- verhooging van de onderwijzers bij het gewoon lager onderwijs nog niet van langen datum is. Ik wil niet beweren, dat die regeling in alle opzichten juist is en daarin geen verbetering is aan te brengen, maar om de verhouding van de trakte menten van de onderwijzers bij het herhalingsonderwijs en die van de andere onderwijzers bij het lager onderwijs, acht ik dat niet noodig. De eene regeling is altijd zoo geweest en eischt dringend verandering; de andere regeling is van later datum. De heer Drucker. Met genoegen heb ik gehoord, M. d. V dat ook U van meening is, dat de hier geldende regeling van de onderwijzerstraktementen in het algemeen nog niet is eene ideale. Het herhalingsonderwijs, is door U gezegd, is niet verplicht geworden; over de wenschelijkheid van die verplichting kan meri verschillend denken en daarover is ook inderdaad ver schillend gedacht. Maar nu is het juist van het grootste be lang, al is er geen verplichting, toch de jongelieden tot het herhalingsonderwijs te lokken door alle geoorloofde middelen. Daarom zou ik zeggen, ligt het inderdaad op onzen weg, niet alleen een afwachtende houding aan te nemen en te zien of er ook leerlingen komen, maar ook te overwegen, wat er kan worden gedaan om dat onderwijs voor de leerlingen aanlok kelijk te maken. Het zou een zaak van belang zijn, met des kundigen hieromtrent in overleg te treden, waarbij dan natuur lijk niet alleen het advies van den heer Heldt in aanmerking behoeft te komen. De heer de Goeje. Ik verheug er mij over dat de heer Drucker geen bezwaar maakt ten opzichte van de verhooging der bezoldiging, want die vind ik in alle opzichten goed. De heer Drucker betwijfelt of men het onderwijs aantrekkelijk genoeg maakt. Als hij de lessen eens bijwoonde, zou hij zien dat de onderwijzers hun uiterste best doen om het onderwijs aantrekkelijk te maken en dat de leerlingen dit dan ook met groote belangstelling volgen Hoewel langzaam, toch wordt ieder jaar het aantal leerlingen grooter, dat is een overwin ning. De leerlingen komen geheel vrijwillig, zonder pressie, behalve alleen dat wanneer zij met een diploma de lagere school verlaten, zij van den onderwijzer een aanmoediging krijgen om het onderwijs voort te zetten. Ook de Schoolcom missie en Burg. en Weth. dringen er op aan bij de examens. En er zijn dan ook betrekkelijk weinigen, die met een diploma de school verlaten en niet op de eene of andere wijze verder onderwezen worden. De bepaling dat men niet toegelaten wordt dan als men in het bezit is van een diploma, is bepaald noodzakelijk. Daarom verheug ik er mij ook van harte over dat de wet, die het herhalingsonderwijs verplichtend zou stellen, niet aangenomen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1900 | | pagina 13