98
DONDERDAG 25 OCTOBER 1900.
voudig te verhelpen door stukken plaatijzer, die bij sommige
wel gevonden worden, maar bij andere ontbreken. Tusschen
sierlijk en doelmatig bestaat nog een groot verschil.
De Voorzitter. Wij zullen de urinoirs doen opnemen, en
waar een onaangename inkijk bestaat, dit verhelpen.
Volgn. 91 wordt, met 1000.verminderd, zonder hoofde
lijke stemming goedgekeurd.
Beraadslaging over volgnr. 92. luidende«Onderhoud van
havens, vaarten, kaaimuren, sluizen en andere waterwerken"
11950.—.
De Voorzitter. Burg. en Weth. stellen voor dezen post te
verminderen met 3500.Verlangt een van de leden daar
over het woord9
De heer de Lange. Met leedwezen heb ik van deze verlaging
kennis genomen. Ik had met genoegen gezien uit de concept-
begrooting dat Burg. en Weth. en de Commissie van Fabricage
het goed met elkander eens waren, dat de stadstimmerwerf
een behoorlijke afscheiding moest hebben aan de waterzijde
Er wordt daar zooveel gelost en geladen, dat het gewenscht
is dat daar een goede en stevige oeververdediging is, ml. een
steenen walmuur, wat het eenige afdoende is. liet spijt mij
nu, dat Burg. en Weth. hierop zijn teruggekomen en nu met
eigen personeel, met. oud materiaal, op de werf voorhanden,
de schoeiing wat willen laten opknappen. Dit is op den duur
ook veel duurder dan wanneer men nu wat meer geld uit
geeft voor een steenen walmuur, die veel langer in stand
blijft. Ik heb daarom de eer voor te stellen, dit volgnr. niet
met 3500.— te verlagen.
De Voorzitter. Burg. en Weth. laten zich veel door den
Raad leiden, dat ziet U. Eerst is ƒ4000.— aangevraagd door
de Commissie van Fabricage. Later is na den vrij grooten
aandrang in de secties, dat dit werk nog zou worden uitge
stelddeze post tot ƒ500.— verlaagd. Hieruit, blijkt onze volg
zaamheid. Nu stelt de heer de Lange voor den post weer met
ƒ3500.te verhoogen. Ik moet zeggen dat ik zelf er heel
weinig verstand van heb wat beter is. Wordt het amendement
van den heer de Lange ondersteund?
Het amendement van den heer de Lange wordt voldoende
oudersteurid en komt mitsdien in beraadslaging.
De heer IIasselbacii. Wanneer wij zulk een cardinalen
maatregel gaan nemen met betrekking tot deze schoeiing,
dan hebben wij wel andere punten van de stad, waar het
nog meer van belang is een nieuwen wal te maken, b. v. van
af de brug tot aan het einde van het Plantsoen. Daar is nog
over een lengte van ongeveer 40 Meter houten schoeiing, die
er ellendig uitziet. Wanneer wij den welstand van onze stad
willen verhoogen door het maken van walmuren, dan moet
men die niet allereerst maken op een gedeelte waar niemand
bijna komt of wandelt. Dan komt het door mij genoemde
stadsgedeelte het eerst in aanmerking. De houten schoeiing
is daar, waar men nu deze door een walmuur wil vervangen,
nog niet zoo slecht; over een lengte van 12 tot 14 Meter is
zij weggebrokkeld en verteerd, doch overigens nog zeer goed.
Ik zou het zeer betreuren als er 3500.werd weggesmeten
voor het maken van een walmuur, waar wij met 500.—
die schoeiing misschien nog 20 jaar kunnen onderhouden met
oud materiaal van de werf, dat niets kost van aanschaffi
terwijl de uren, voor de reparatie te besteden, aan zulk een
werkplaats wel kunnen worden gevonden.
De heer AJ. van Hoeken J.Jzn. In het antwoord van Burg.
en Weth. staat: Bij nader onderzoek is ons gebleken, dat
een algelieele vernieuwing van den walmuur aan de stads
timmerwerf nog wel enkele jaren kan worden uitgesteld."
Moet ik dit zoo opvatten dat nu niet de geheele schoeiing zal
worden vernieuwd, maar een gedeelte? Dan zou ik gaarne
vernemen welk gedeelte dit is, M. d. V.
Van de overzijde heb ik eens bekeken hoe de toestand aan
de Stadstimmerwerf daar is. En nu geloof fk, dat daar met
het oog op het laden en lossen, vooral van steenen die met
groote schepen worden aangevoerd, het noodzakelijk is een
goeden walmuur te hebben.
Een walmuur is zeer zeker noodig voor het gedeelte wat
beschoeid is en juist op dat punt het noodigste met het oog
op den golfslag van stoombooten.
Dat in plaats van aan de Timmerwerf, ineer noodig zou zijn
een walmuur aan het Utrechtsche Veer, kan ik niet gelooven,
daar op dat punt niet zooveel geladen en gelost wordt.
De Voorzitter. Wij hebben voorgesteld eene algeheele ver
nieuwing van den walmuur, d. i. dus met steenen. Maar in
de secties is de opmerking gemaakt, die zooeveri is mede
gedeeld door den heer Hasselbach. Wij hebben overeenkomstig
den wenk, die ons gegeven is, een onderzoek laten instellen
waarna ons is bericht, dat de schoeiing nog eenige jaren kan
staan met eenige herstelling. Daarvoor is noodig 500.—,
en dan zal ze wel voor eenige jaren solide zijn hersteld,
waaraan ook alles zal kunnen worden gelost.
De heer Hassei.bacii. De heer van Hoeken zegt, dat her
stelling aan het Utrechtsche Veer zoo noodzakelijk niet is.
Neen, noodzakelijk is dat niet, als men daar een jaar of wat
vandaan blijft. Maar als men ziet hoe gedurig daar de straat
moet worden hersteld wegens het wegzakken van de schoeiing
door het malen van de booten, dan is men zeker overtuigd
van de noodzakelijkheid om daar een walmuur te maken.
De heer de Lange. Ik ben volstrekt geen vijand van een
walmuur aan het Utrechtsche Veer; ik wil juist voor zoover
de middelen dat gedoogen overal walmuren maken waar
houten schoeiingen zijn, omdat de eerste op den duur veel
minder aan jaarlijksch onderhoud kosten; dat is juist wat mij
er toe drijft vcor te stellen die ƒ3500.uit te geven Wij
kunnen naar mijne overtuiging met die ƒ500.— de stads
timmerwerf onmogelijk zelfs opknappen. Er is een gedeelte,
waar niets meer van de schoeiing is te vindenen een ander
gedeelte staat nog wat overeind, maar als men er aan begint
te repareeren, moet het geheel worden gesloopt. Met 500.
zal men er dus niet komen en dan zijn de onderhoudskosten
nog veel grooter. Daarom ben ik zoo vrij mijn amendement
te handhaven en dezen onderhoudspost te verhoogen. Als dat
werk met de eigen werklieden moet worden gedaan, dan vrees
dat er niets ^van komt; het wordt dan gerekend tot de dingen
die niet zoo direct noodzakelijk zijn; en door de vele andere
zaken die geen uitstel kunnen lijden, en daardoor den voor
rang hebben, gebeurt er dan niets van omdat onzen werk
lieden de tijd ontbreekt.
In het verloopen jaar heb ik meermalen gesproken over
het maken van een afdak om de karren die nu steeds in
regen en wind staan, op te bergen; allen zijn met mij eens,
dat dat noodig is en het gebeurt toch niet. ik geloofdat het
hiermede eveneens zal gaan.
De Voorzitter. Ik geloof tochdat de redenecring van den
heer de Lange wel op een punt mank gaat. Het. is niet de
quaestie of bij een geheel nieuw werk een houten schoeiing of
een steenen walmuur zal gemaakt wordenin dat geval zou
ik 't met hem volkomen eens zijn. Het is alleen de vraag
of bij een gedeeltelijke vernieuwing van eene bestaande houten
schoeiing, betrekkelijk dus een groote herstelling, waarvoor
ƒ4000.— moet worden gevoteerd, dadelijk tot vervanging met
een steenen walmuur zal worden overgegaan of dat de geheele
vernieuwing niet nog eenige jaren kan worden uitgesteld. En
nu hebben de leden van den Raad in ééne sectie gezegddat
daar geen bezwaar tegen was, hetgeen ons is gebleken zoo
te zijn. De vraag is dus alleen, of het werk nog zal worden
uitgesteldmaar wanneer het eenmaal zoover zal gekomen
zijn, dat de schoeiing moet worden vervangen, dan ben ik
het volkomen eens met hetgeen de meerderheid van de Com
missie van Fabricage wenscht.
En dat afdak voor de karren, waarom is dat dan niet
gekomen
De heer de Lange. Omdat het werkvolk er geen tijd
voor heeft.
De heer A. J. van Hoeken J.Jzn. Even wensch ik den heer
Hasselbach met een enkel woord van antwoord te dienen. Ik
moet toch veronderstellen, dat het aan mijn adres was, dat
ik in geen twee jaren aan het Utrechtsche Veer ben geweest.
Indien de heer Hasselbach vermeent mijn gangen goed 1e
hebben nagegaan, is Z.Ed. slecht op de hoogte. Ik vermoed,
dat ik daar in het vervolg nog wel een enkelen keer meer
langs zal gaan; en nu is mijn voornemen in dat geval, hem
daarvan even kennis te geven.
De heer Hasselbach. Naar aanleiding van wat de heer
de Lange zegt, dat het werkvolk geen tijd zou hebben, daar
moet ik even tegen op komen. Mij is gebleken, dat er van
tijd -tot tijd werk moet worden gezocht. Er zijn tijden, dat
er werkkrachten tekort komen, maar er komen ook tijden,
dat naar werk wordt gezocht, en die wilde ik juist besteden
aan reparatie. Er komen tijden, dat men begint te trekken
aan de palen, die voor oude walburies hebben gediend en
waarvan men dan meerpalen gaat makeri, die ook wel noodig
zijn in de toekomst, maar het is natuurlijk alleen om de lui
aan het werk te houden. En nu geloof ik, dat als mij dat
bij onderzoek zoo dikwijls is gebleken en ik heb dat zelf
gezien, dat mijn argument niet geheel onjuist is met te
zeggenlaten wij van die oogenblikken gebruik maken om
de oude walschoeiing te repareeren. Het haast niet op een
dag, en ook niet op een week of maand; maar wanneer er
gelegenheid is, dan kunnen onze werklieden dat herstellen
met het altijd in ruime mate te vinden oude materiaal.
De heer Dekiiuyzen. Een kleine toelichting. Mij is door den
Directeur van Gemeentewerken medegedeelddat onder water
het hout niet verrot is. Iet of wat terug van de uitgezakte