70
DONDERDAG 27 SEPTEMBER 1900.
werden verontrust door den twijfel, of de zaak wel juridisch
in orde was. Dan zou ik wellicht vóór uitstel stemmen, al
was ik persoonlijk stellig en vast overtuigd, dat er tegen de
oprichting geen bezwaar was. Ik zou dan wellicht zeggen:
laten wij eenige maanden wachten, want terwijl wij nu ver
deeld zijn, zullen wij na de gevallen beslissing in vrede tot
de oprichting kunnen besluiten.
Maar dat geval doet zich hier in de verste verte niet voor.
De beraadslaging bewijst zoo sterk mogelijk het tegendeel.
Wanneer toch het wettelijk, het juridisch bezwaar, waar
voor de heer van Kempen zich zoo ongerust maakt, wordt
opgeheven, dan blijft de oppositie, die in verschillende kringen
tegen een slachthuis bestaat, precies dezelfde. Dan krijgen
wij geen vrede, doch alleen voortduring van strijd. Dan zijn
er weder een aantal andere middelenwaarmede opnieuw op
uitstel kan worden aangedrongen; en over eenige maanden
zullen wij precies hetzelfde verschil in meening hebben, precies
denzelfden strijd als nu. Wij zullen door uitstel niets gewon
nen hebben, maar alleen dit hebben bereikt, dat de strijd,
die nu wordt gevoerd in ingezonden stukken, waarvan som
mige nauwelijks te qualificeeren zijn met de woorden die zij
verdienen en die dezer dagen is voortgezet in volksvergade
ringen dat die strijd onze gemeente blijft verontrusten en
steeds scherper vormen zal aannemen. Ik voor mij acht er
voor voorstanders zoowel als voor tegenstanders alles aange
legen, dat deze quaestie, waaromtrent alles is gezegd water
van te zeggen valt, nu eindelijk wordt beslist.
Ik kom derhalve tot deze conclusie, dat er geen enkele reden
bestaat, buiten den inhoud van de motie zelf gelegen, om de
motie aan te nemen. En wat den inhoud der motie betreft,
deze geeft mij daartoe ook allerminst aanleiding.
In de eerste plaats merk ik op, dat er wel nauwelijks iemand
in den Raad kan zijn, die zich kan vereenigen-met de over
wegingen der motie. Wanneer ik goed heb gehoord, dan wordt
als motief voor uitstel aangevoerd, dat de bevoegdheid der
gemeenten om een slachthuis op te richten, wordt betwist.
Welnu, ik moet den eersten man nog tegenkomen, die dit
betwist. Dit motief zal de Raad zeker niet kunnen onder
schrijven. Er is, geloof ik, hier een misverstand in het spel.
Wat wordt er op dit oogenblik «betwist"? «Betwist" is, of
men mag oprichten een openbaar slachthuis met eene veror
dening, zooals men die te Groningen heeft vastgesteld.
M. d. V., de quaestie van de bevoegdheid komt dus in ieder
geval eerst ter sprake bij het maken van eene verordening,
dus wanneer wij willen overgaan tot oprichting van een
slachthuis met dwang om daar te slachten. Nu acht ik voor
mij die bevoegdheid niet aan redelijken twijfel onderhevig.
En ik wil daarbij wel dit zeggen, dat waar het aankomt op
het uitleggen van onze bestaande wetten, ik voor mij nog
altijd meer hecht aan het gezag van mannen, die daarvan
hunne studie hebben gemaakt, die hun leven doorbrengen
met het uitleggen van wetten, dan aan de uitspraak van eene
volksvergadering, waar op voorstel van een voorzittenden
predikant met bijna eenparige stemmen wordt beslist, hoe
art. 4 van de Hinderwet in Nederland moet worden uitgelegd.
Ik ben zoo goed als iemand geneigd te luisteren naar de
stem van het volk, maar waar het betreft de uitlegging van
de wet hecht ik aan de uitspraak van eene volksvergadering
bitter weinig.
Nu is de vraag, of hier inderdaad van een betwist punt,
van een rechtsquaestie, sprake is. M. d. V., het is U zoo goed
als mij bekend, en beter misschien nog, dat er niets op de
wereld is, en speciaal op het gebied van wet en recht, of
het kan worden betwist. Er is nauwelijks een stelling te be
denken, of zij is weieens verkondigd. Maar daarom wordt
iets nog niet eene ernstige rechtsquaestie. En dan is het
toch wel teekenend, dat in al dien tijd en in verschillende
gèmeenteraden, in wier midden toch ook menschen zitten,
die van wet en recht iets af weten, niemand ergens die
quaestie heeft aangeroerd.
En wie betwisten dan nu de bevoegdheid der gemeente
besturen? Men stelt het voor, alsof in Groningen onrust in
de stad heerscht, omdat daar een openbaar slachthuis is
opgericht en de slagers gezegd hebben: laten wij ons daar
tegen met hand en tand verzetten, want ons juridisch gemoed
is geschokt. M. d. V., laat ik eens voorlezen al sta ik er
niet voor in, dat het juist is wat dezer dagen een volks
blad schreef, dat te Groningen uitkomt. Ik lees daar: «Naar
men zegt zal echter ook ons hoogste rechtscollege in deze
zaak nog eens beslissen. Zooals men weet is deze zaak
expresselij k opgezet, en indien ik goed ben ingelicht dan
worden de kosten gedragen door de Leidsche slagers, die met
een abattoir bedreigd worden en de zaak althans op de lange
baan geschoven krijgen, zoo lang in hoogste instantie niet
een beslissing omtrent deze vraag gevallen is."
M. d. V., ik weet niet of dat waar is; de Leidsche slagers
hebben mij allerminst ingewijd in hunne geheimenmaar ik
mag dat toch aanvoeren als een bewijs, hoe men te Groningen
over de zaak denkt In Groningen is men reeds vrijwel te
vreden met het slachthuisen daar zegt menlaten die
Leidsche heeren maar eens procedeeren wanneer zij daar
aardigheid in hebben en hier iemand kunnen vinden, die
dat voor hen wil doen. Bij mij bestaat omtrent een eventueele
uitspraak van den Hoogen Raad weinig twijfel. Maar wanneer
deze eens mocht uitmakendat eene verordening als de Gro-
ningsche rechtens niet kan bestaandan durf ik ook wel met
bijna volkomen zekerheid zeggen, dat wij zullen krijgen eene
wet, die dat wèl toelaat. En daarvoor staat ook mij borg
het feit, dat het hier volstrekt niet geldt een partijquaestie.
Men zal evengoed uit Roermond als uit Nijmegen, uit Maas
tricht evengoed als uit Haarlem aandringen op eene derge
lijke wetswijziging; en dat met zoo'n klem, dat die wets
wijziging, welke bestaat in het veranderen van weinige
woorden, binnen een minimum van tijd zal tot stand komen.
Ik acht het geheel ondenkbaar, dat, waar alom in geheel
Europa abattoirs worden opgericht, waar deze in Duitschland
zelfs in kleine steden bestaanwaar in wetenschappelijke
kringen uit een hygiënisch oogpunt geen twijfel bestaat aan
de wenschelijkheid of noodzakelijkheid van de oprichting, de
wetgever niet zou zorgen, binnen korten tijd zelfs, dat ge
meentebesturen die zich dat belang aantrekken, niet machte
loos worden gelaten.
Zoowel om den inhoud dei' motie, als om de andere door
mij aangevoerde mofieven, ben ik dus ten sterkste tegen
aanneming gekant.
De heer Den IIoutek. Het heeft mij verwonderd, dat ik
den heer Drucker in zijn lang betoog heb hooren spreken
op de wijze zooals hij dit heeft gedaan. Ik heb mij daarover
verwonderd ook omdat de zaak zoo doodeenvoudig is. Er
bestaat omtrent een bepaald punt rechtsonzekerheid, wat
voor de gemeente groote gevolgen kan hebben. Nu wordt
voorgesteld om dus te wachtentotdat die rechtsonzekerheid
is opgeheven.
Van den heer Drucker hebben wij daarop beschouwingen
gehoord in welke gevallen wèl en in welke gevallen niet
voor eene motie van uitstel kan gestemd worden, waarbij
hij verklaarde gaarne voor de motie te willen stemmen,
wanneer daardoor de vrede werd geteekendwanneer door
aanneming van de motie de eensgezindheid tot stand kwam
ten aanzien van het abattoir. Maar, zegt de heer Drucker, bij
aanneming wordt niets gewonnenuitgezonderd dan de
rechtszekerheid zou ik meenen, want dan hebben wij eene
uitspraak van ons hoogste Rechtscollege, de oppositie zal
dezelfde blijven. Ja, dat zal wel waar zijn, want onze be
zwaren, afgescheiden van de uitspraak van den Hoogen Raad,
blijven bestaan.
Dan heeft het mij ook verwonderd dat de heer Drucker
heeft gewezen op de publieke bespreking van deze zaak en
deze nadeelig achtte. Ik meende, dat de heer Drucker be
hoorde tot die menschen, die het licht niet willen zetten
onder een korenmaat, die meenen dat het publiek over pu
blieke zaken behoort te worden ingelicht. En dat het publiek
zich niet altijd uitlaat in termen die den heer Drucker het
wenschelijkst acht, kan ik mij zeer goed begrijpen.
Dat er in ingezonden stukken soms een zeker niet pas
senden toon wordt aangeslagen, keur ik ook ten sterkste af,
maar dat alles mag er niet toe leiden de publieke voorlich
ting af te keuren.
Daarom heeft mij zoo verbazend verwonderd de wijze,
waarop de heer Drucker zich heeft uitgelaten over de open
bare vergadering. Mag een dominee niet zijn voorzitter van
eene vergadering die zich uitspreekt over eene juridische
quaestie, of mag dat alleen wanneer het geldt, de richting
van den heer Drucker? Er is absoluut geen bezwaar tegen,
dat eene volksvergadering zich uitspreekt.
De beer Drucker is het verder met onzen Voorzitter eens,
dat bij vernietiging van het vonnis van den kantonrechter
te Groningen, eene wetswijziging wel niet lang op zich zal
laten wachten. Maar laten wij niet op zien komen spelen.
Is er nu werkelijk zulk een groote haast bij de zaak? Zal de
hygiënische toestand zooveel verergeren, al wachten wij een
half jaar of iets langer? Dan hebben wij rechtszekerheid, dan
hebben wij eene beslissing van den Hoogen Raad, dan weten
wij wat de Regeering zal hebben gedaan, of zal doen ten
aanzien van het voorstellen eener wetswijziging.
Laat ons dus zoolang wachten, totdat wij werkelijk grond
onder onze voeten hebben. U hebt betoogd, M. d. V., dat de
slagers stellig zullen komen, want ze zijn overal gekomen;
maar uwe vergelijking gaat niet op, want overal hebben zij
gedacht, dat zij komen moesten, en wanneer zij weten, dat
dit niet behoeft dan zullen zij het ook niet doen. Ën wat betreft
uwe verwondering, dat men dan in Amsterdam niet heeft
geprocedeerd de reden daarvan bestaat misschien daarin,
dat binnen een kort aantal jaren de vergunning vervalt om
in eigen slachtplaats te slachten Die gunstige gelegenheid
nu bestaat in Groningen, en daarom is Groningen gekozen.
Hoe kan het verwondering baren of de lachlust opwekken,