DONDERDAG 27 SEPTEMBER 1000. 60 redacteur', dan zult U recht hebben, die uitspraak als van den Standaard aan te halen. U zegt, dat de rechtsquaestie nergens ter sprake is ge bracht. Dat is inderdaad waar, en dat heeft mij ook, toen ik het vernam, verbazend verwonderd. Maar nu is werkelijk gebleken, dat de slagers, U mag dat vreemd vinden of niet, eenvoudig niet hebben geweten dat er een rechtsquaestie achter zat. Het abattoir is opgericht te Amsterdam en Rotterdam en nog meer andere plaatsenen de menschen hebben zich daarbij eenvoudig neergelegd te goeder trouw en hebben geteekend wat hun was voorgelegd; want een abattoir was immers volgens de hinderwet geoorloofd en wettig. En nu is het merkwaardig, dat de eerste decisie ook al in denzelfden geest is gegeven als de verordeningen in Amsterdam en Rotterdam, die niet bepalen, dat het ver boden is te slachten buiten het abattoir, maar eenvoudig spreken van de «terreinen van het abattoir". Nu zijn de terreinen van het abattoir in Amsterdam bijv. zoo groot, dat er wel 200 slagerijen zouden kunnen opgericht worden. De slagers hebben nooit geweten, dat er achter het kleine woordje «terrein" zooveel zat, anders zouden zij wel tijdig zich verzet hebben. U zegt, dat de beslissing van den Hoogen Raad niets te beteekenen heeft, want, mocht de Hooge Raad door zijne be slissing uitmaken, dat art. 4 van de Hinderwet niet aan eene gemeente het recht geeft om een slachthuis op te richten waarin de slagers gedwongen kunnen worden te slachten, welnudan zal eene wetswijziging wel spoedig komen. Ik twijfel niet, M. d. V., aan uwe politieke verziendheid, maar ik zou toch liever zeggen: laten wij eerst afwachten wat er gebeuren zal. Laten wij eerst zien of de Tweede Kamer over die abattoir-quaestie zoo zal denken, zooals de Burgemeester nu hoopt dat zij doen zal, want dat is nog zeer de vraag Indien men aanneemt, wat U voor een oogen- blik wil doen, dat de slagers implicite gelijk krijgen, en dat dan de gemeente niet mag aanwijzen een slachthuis, maar wel een terrein, dan zullen wij, zegt U, een terrein aan wijzen, Raamland, Schuttersveld of wat ook, waarop de slagers hunne slagerijen zullen moeten oprichten, doch dit zal hun veel te duur komen: zij zullen dan toch naar het slachthuis gaan. Ik wil alweder gelooven, dat U goed ziet, maar laten wij dit eerst afwachten. Dit is eenvoudig profeteeren in den blinde, want- wij weten niet wat de slagers zullen doen. Zij kunnen zich bijv. combineeren om met twee of drie of meer een slachtplaats op te richten. En wij blijven dan met ons abat toir zitten. Dan zullen wij, zegt u, zeer hooge eischen moeten stellen aan de slachtplaatsen. Maar wanneer ik mij niet vergis, dan worden die eischen niet gesteld door Burg. en Wcth. alleen, maar heeft de Gemeenteraad daarin ook een woordje mede te spreken. En blijkt het, dat wet noch billijkheid het toe laten om den slagers hun bedrijf te ontwrichten, dan zal de Gemeenteraad zeker nooit trachten door onwettige of on rechtvaardige middelen datgene te bereikenwat volgens de wet niet bereikt kan worden. De Voorzitter. De heeren geven zelf het middel aan de hand waarom wij niet behoeven te wachten op eene beslis sing van den Hoogen Raad. De heer den Router heeft gewezen op Amsterdam waar een terrein is aangewezen; dat zal dan toch zeker ontsnappen aan cassatie van den Hoogen Raad. Welnu, wanneer de slager in Groningen in het gelijk mocht worden gesteld, dan zullen wij eenvoudig in onze verordening een terrein hebben aan te wijzen: dan is aan de letter der wet zeker voldaan. Dat de slagers niet in het abattoir zullen komen, die bewering wordt door de ervaring, overal elders opgedaan, gelogenstraft. En die ervaring is niet gering. Wat het stellen der eischen betreft zeker, daarin zou de Gemeenteraad gekend worden, maar dat die eischen door het raadslid den I louter zoo laag zullen gesteld worden, geloof ik niet. Volgens het Leidsch Dagblad toch heeft de heer den Houter in de vergadering van de Anti-revolutionaire Kies vereeniging gezegd, dat hij niet voor de slagers optreedt. Ware hij wetgever d. i. moest hij de eischen aan slagerijen en veestallen stellen de slagers zouden wellicht uitroepen: »de Hemel beware ons voor zoo'n vriend". De heer Den Houter behoort onder die vrienden, en de slagers moeten wel begrij pen, dat wanneer er geen abattoir komt en wij hunne par ticuliere slagerijen moeten gaan verbeteren, zij dan eerst zullen inzien welk een vriend zij in den heer den Houter hebbendie zal dan zeker aan onze zijde staan voor het stellen van hooge eischen in het belang der hygiène. De heer van Kempen. M. d. V.! In de eerste plaats een woord over de quaestie van de Kiesvereeniging. Zeer juist hebt U gezegd, dat wanneer deze zaak dienst moest doen als een politiek wapen, dit minder eigenaardig en tamelijk unfair zou zijn. Het is hier geene politieke zaak. Van de kiesvereeniging, waarvan ik de eer heb voorzitter te zijn, kwam echter een dringend verzoek om eene vergadering te beleggen. Nu spreekt het vanzelf, dat wanneer het Bestuur van eene kiesvereeniging zoo'n verzoek krijgt, de gelegenheid gegeven wordt om zoo'n vergadering te beleggen. Ik zelf, M. de V., had op dien avond eene andere vergadering in den Haag bij te wonen; maar ofschoon ik voor een abattoir ben, zou ik deze vergader ing wel hebben willen leiden om het bewijs te geven, dat men eene zaak, waarmede men het niet eens is, toch neutraal kan behandelen. Eene anti-revolutionaire zaak, M. d. V., naar mijne innerlijke overtuiging, hoe anderen daar over ook mogen denken, steekt daarin niet, want het anti revolutionaire beginsel eischt, dat men ook voor de gezondheid moet zorgen zooveel mogelijk en voor de rechten van anderen. Wanneer ik mij indertijd voor het oprichten van een abat toir heb verklaard en er nu nog voor ben, dan is dat voor namelijk met het oog op de kleine slagers, die zooals ik weet, indien geen abattoir wordt opgericht, genoopt zullen zijn ontzaglijke onkosten te maken, die zij niet kunnen be talen. Daarom, dat er eene strooming gekomen is van de zijde der slagers begrijp ik niet, want al zijn er verscheidene groote slagers onder, de massa onder hen zijn kleine slagers, die niet behoorlijk zijn ingericht en die dus op belangrijke kosten zullen komen. Die worden hiermede op het oogenblik vermeden en zullen nu moeten worden gedragen, in een tijdsverloop van vele jarendat is gansch wat anders. Dat is ook mede de reden waarom ik steeds blijf voor de oprichting van een abattoir, ook in deze gemeente. Maar wat nu de motie betreft, M. d. V., U is altijd bekend geweest als een buitengewoon bekwaam advocaat, en aan mij persoonlijk ook; en U weet dan ook zelf, als de Hooge Raad die zaak behandelt, dat men nooit weet welke zaken daar nog tusschen zullen loopen. Indien nu mijne bedoeling was als een persoon, die vóór een abattoir is, om eigenlijk de zaak in de war te brengen en nu te maken dat zij wordt uitgesteld ad calendas graecas, dan zoudt U, gelijk LJ hebt gedaan, mijne motie kunnen noemen een kapstok. Ik wil nu daarop niet terug komen, maar het is geen pleizierige uitdrukking, al hebt U dat niet bedoeld. Maar in ieder geval, mijne motie is niet om de zaak uit te stellen; en de motie is ook niet in de wereld gekomen op drang van anderen, want de grootste tegenstander van het abattoir wist niet eens dat zij zou komenen aan een paar anderen heb ik verteld, dat ik ze van morgen had geschreven. Maar toen ik over de zaak nadacht, ben ik tot de conclusie gekomen, dat het gevaarlijk is deze zaak te onderriemen en dat men liever nog even moet wachten. Wanneer aan eene zaak zooveel vast zit, is het beter haar wat uit te stellen. Zij kan betrekkelijk gauw in den Hoogen Raad worden uitgemaakt en wanneer zij is uitgemaakt, dan kunnen wij met volle vrijmoedigheid een abattoir oprichten. Want indien de kleine slagers alleen er naar toe zouden komen en de groote niet, dan komt het hier ook tot het voeren van een proces en dat acht ik niet in het belang van de gemeente. Ik blijf dus mijne motie handhaven in de over tuiging, dat de zaak zeer spoedig zal afloopen en wij dan met volle kennis van zaken en met volle sympathie kunnen aannemen wat Burg. en Weth. hebben voorgesteld. De Voorzitter. De heer van Kempen heeft een onaange- namen indruk gekregen van het woord «kapstok"; maar ik heb daar uitdrukkelijk bij gevoegd, dat de heer van Kempen dit niet met, zijne motie heeft bedoeld en dus dat hij de kap stok niet heeft gefabriceerd om de zaak van het abattoir, waarvan hij voorstander is, op de lange baan te schuiven. De heer van Kempen. Dus een ander zou mij die motie hebben voorgeschreven? In de verste verte niet. Het idee tot uitstel is bij mij opgekomen en alleen om die reden. De Voorzitter. Ik heb alleen gesproken van een kapstok met het oog hierop, dat van eenige medici en andere burgers nog is ingekomen een adres tot uitstel voor onbepaalden tijd. De heer van Kempen. De beteekenis van een kapstok is mij niet duidelijk. De heer Drucker M. d. V. Wanneer in den Raad eene motie wordt ingediend om 'eene zaak uit te stellen, dan zijn er gevallen waarinook al acht men zelf uitstel noodig noch wenschelijk, men toch zijne stem aan eene dergelijke motie kan geven, bijv. uit beleefdheid tegenover zijne medeleden, of omdat men van aanneming verwacht bevrediging van an dersdenkenden. Zoo zou ik mij ook eene omstandigheid kunnen denken, dat ik, hoewel uitstel in deze zaak absoluut onnoodig achtende, toch stemde voor eene" motie tot uitstel. Dat zou nl. dan het geval zijn, wanneer iedereen het er over eens was, dat een slachthuis behoorde te worden opgericht, maar in het gemoed van een deel der menschen was gerezen een juri dische twijfel, of het eigenlijk wel mocht; wanneer dus alle raadsleden waren voorstanders van een abattoir, maar zij alleen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1900 | | pagina 5