68 DONDERDAG 27 SEPTEMBER 1900 inrichting en dat dus eene bepaald aangewezen plaats of een gedeelte van de gemeente moet worden aangewezen om particuliere slachtplaatsen op te richten, dan zullen wij toch met volkomen gerustheid en zonder eenige onzekerheid dit voorstel kunnen aannemen en overgaan tot de oprichting van een gemeentelijk slachthuis. En waarom? Op dit oogenblik kan die quaestie hoe onze Verordening moet luiden, nog niet ter sprake komen; die kan eerst ter sprake komen, wanneer hier naar aanleiding van dit voorstel aan den Raad wordt aangeboden eene Verordening overeenkomstig art. 4 al. 2 van de Hinderwet. Daarbij zal dan over die quaestie kunnen worden gedebatteerd. En waarom kunnen we nu reeds veilig tot de oprichting overgaan? Omdat, wanneer de Hooge Raad heeft uitgemaakt, dat een gemeentelijk slachthuis niet als plaats mag worden aangewezen maar een terrein of een bepaald gedeelte van de gemeente moet worden aangewezen tot het oprichten van slachterijen, wij dan met eerbiediging van die beslissing van den Hoogen Raad een bepaald gedeelte van de gemeente zullen aanwijzen om slachterijen op te richten; ik zal b. v. zeggen aari den overkant van de singelsloot tusschen de Marepoort en Rijnsburgerpoort. Nu zal ieder toegeven, dat wij dan zeker niet in strijd zullen handelen met de letter van de wet. En gesteld eens dat vergat ik zooeven dat de Hooge Raad onmogelijk maakte het verplichtend stellen om te slachten in het openbaar slachthuis, dan weten wij toch zeker, dat we binnen zeer korten tijd eene wetswijziging zouden krijgen; want wanneer die chicane opgaat, dan zal de wetgever zon der twijfel onmiddellijk eene wetswijziging maken, om de slordige redactie van art. 4 al. 2 te verbeteren en het artikel zóó duidelijk te redigeeren dat tusschen de bedoeling en de letter van de wet geen speld kan worden gestoken. Maar ik neem aan, dat die wetswijziging ontbreekt, dan zullen we krijgen eene verordening, waarin wij aanwijzen een gedeelte van de gemeente, waarin slachterijen mogen worden opge richt. En waarom zal ons dat absoluut niet schaden? Omdat de ervaring overal elders heeft geleerddat geen enkele slager er toe overgaat eene particuliere slachterij op te richten, wanneer hij gebruik kan maken van een openbaar slachthuis, van gemeentewege opgericht. Al worden de slagers in de nota der 5 Raadsleden van onkunde beschuldigd, ik ken die slagers ook wel wat en ken hun zooveel gezond verstand toe, dat niemand van hen hoogere uitgaven zal doen om een eigen slachthuis op te richten, wanneer hij alles wat noodig is in de perfectie kan vinden in het gemeentelijk slachthuis. Dat heeft de ervaring overal elders geleerd. Het spreekt vanzelf: elke nieuwe toe stand brengt moeielijkheden mee. En ik kan ook tot op zekere hoogte begrijpen, dat de slagers op dit oogenblik er niet zoo sterk voor zijn, omdat zij liever in hunne eigen slachterijen blijven slachten. Maar men weet, wanneer het eenmaal zoo ver is, dan komen zij allen in het abattoir ter markt. Zooals ik van mijn ambtgenoot uit Nijmegen bericht heb gekregen zijn de slagers met het koelhuis zeer ingenomen. Waarom zou dat hier ook niet het geval zijn? Nu zullen de eischen, welke aan de particuliere slachte rijen gesteld worden, zeker redelijk zijn; de heeren zijn wel zoo welwillend in hunne nota te veronderstellen, dat het Gemeentebestuur zich bij het stellen der eischen niet zal schuldig maken aan machtsmisbruik. Maar men vergete niet, dat die eischen wel redelijk maar zeer hoog zullen zijn; zoo hoog dat die kosten door de slagers niet zullen worden be taald en zij de voorkeur zullen geven aan het openbaar slachthuis. En kunnen zij het wel betalen dat zullèn zeker wel eenigen kunnen doen dan krijgen wij niet wat wij noodig hebben: centralisatie van slachterijen en veestallen, en daardoor verbetering van de keuring en opheffing van de voor de hygiène zoo nadeelige verspreiding van de slagerijen door de gemeente. Maar dit is zeker: al kunnen van de ruim 400 slagers wellicht een tiental aan de eischen voldoen, de kleinere slagers kunnen dat stellig niet; die zullen onge twijfeld in het gemeente-abattoir terecht komen, wanfzij zullen den aankoop van een terrein niet kunnen bekostigen op de door ons aangewezen plaats, om daar eene slachterij op te r ichten overeenkomstig de strenge eischen in het belang der hygiène te stellenterwijl zij in het abattoir allerlei ge makken zullen hebben: duinwater, licht, en allerlei gemak ken, tot zelfs handdoeken toe. Er behoeft derhalve geen vrees te bestaan dat de slagers geen gebruik zullen maken van het abattoir. En wanneer de treeren beweren, dat het leeg zal staan, dan geloof ik, dat zij bij eenig nadenken wel zullen begrijpen, dat dit niet het geval zal zijn. Integendeel, het zal er spoedig vol zijn. Ik heb daar omtrent interessante mededeelingen ontvangen uit Groningen. In het abattoir aldaar, dat nog slechts zeer korten tijd in gebruik is, zijn 100 koelcellen. Welnu, de Burgemeester schrijft mij, dat er van die 400 cellen reeds 73 in gebruik zijn, zoodat de onderstelling niet gewaagd is, dat zij alle spoedig gebruikt zullen worden. In Nijmegen is het precies hetzelfde; het •gemeentebestuur schrijft volkomen tevreden te zijn, en ook de slagers zijn tevreden met het abattoir juist om het koelhuis en daar dagteekent het verplicht gebruik van het slachthuis eerst sedert 1 Juli 1.1. Ik heb nu aangetoond dat de uitspraak van den Hoo gen Raad in de Groningsche quaestie absoluut voor ons onnoodig is, om met vrijmoedigheid tot de oprichting van een abattoir over te gaan, zonder eenige vrees voor nadeelige gevolgen. Op de begrooting voor het volgende jaar is uitgetrokken een post, wellicht wat zonderling omschreven«Kapstokken voor leden van den Raad". Wanneer het voorstel van Burg. en Weth. nu weder wordt uitgesteld, dan zou ik voorstellen ook een post uit te trekken voor het maken van kapstokken, om daaraan gewichtige voorstellen van Burg. en Weth. op te hangen. De motie van den heer van Kempen is werkelijk niet anders dan zulk een kapstok, al geloof ik niet dat de heer van Kempen persoonlijk daarvan wil gebruik maken, want hij is een voor stander van een abattoir. Maar de zucht tot uitstel, nu weder bij anderen gebleken, is mijns inziens niets anders dan een kapstok om het voorstel aan op te hangen. Ik geef dan den Raad stellig ih overweging om nu deze zaak eindelijk eens tot eene beslissing te brengen, ook om aan de slagers zekerheid te verschaffen. Gebeurt er niets, wordt niet tot de oprichting van een abattoir besloten, dan moet er begonnen worden met het stellen van krachtige eischen om de slechte slachtplaatsen te verbeteren. Laat ons nu eindelijk eens tot handelen overgaanin den eenen of anderen zin eene beslissing nemen. De heer den Houter. M. de V.! Ik zal mij strikt bepalen tot de motie, en nu dus niet antwoorden op hetgeen door de heeren van Hamel en Fockema Andreae is gezegd; dat ge noegen zal ik mij nog een oogenblik rpoeten ontzeggen. De historische toelichting door U, M. d. V., zooeven gegeven, verdient toch ook nog eene kleine aanvulling. U zegt, dat uitstel niet noodig is, omdat de aandrang om toch met de plannen spoed te maken altijd is uitgegaan van den Raad zelf, en dat die aandrang niet alleen gekomen is van voor standers van het abattoir, maar zelfs van de tegenstanders, waarbij U gebruikt de overtreffende trap en spreekt van den felsten tegenstander. Nu weet ik niet, of u daarmede moge lijkerwijze mij heeft bedoeld; maar dan wil ik daarbij wel dit zeggen, dat ik mij destijds heb bevonden in gezelschap van degenen, die bij de behandeling der Gemeente begrooting er op hebben aangedrongen, dat er eindelijk eens eene decisie zou worden genomen. En ik deed dat niet, omdat ik zoo warm geporteerd was voor alle zegeningen en weldaden van een abattoir, want ik wist toen evengoed als nu, en evengoed als de burgerij dat weet, dat veel van die fraaiigheden afgaat bij nader bekijken; maar ik deed dat uit deze overweging, dat aan jonge slagers, die pas beginnen, in het algemeen belang en ter voorkoming van bodem-, water- en luchtverontreini ging vrij hooge eischen worden gesteld, nu reeds. En nu vond ik het onbillijk, dat jonge menschen, die pas beginnen en niet breed in hun geld zitten, zich soms een, twee, drie jaren groote kosten zouden moeten getroosten, om toch ten slotte in het abattoir terecht te komen. Ebt dat oogpunt alleen heb ik er op aangedrongen, om niet meer kosten aan de jonge slagers te veroorzaken, dat in deze kwestie eindelijk zou worden beslist. Dat is eene korte toevoeging aan uwe historische herin nering. Nu hebt U verder, echter alleen begrijpelijk voor degenen, die het gróote genoegen hebben U hier meermalen te hooren betoogen, blijken gegeven, dat die rechtsquaestie U niet zoo gerust laat. En dat het U niet onverschillig is hoe de Hooge Raad beslist, en dat U er niet zeker van is dat de beslis sing zijn zal gelijk U wenscht, daarvan heb ik den indruk gekregen doordat U, die altijd zoo precies bij het punt in quaestie blijft, in eene eenvoudige motie tot uitstel, met de bedoeling om eerst de rechtsquaestie te doen beslissen, gele genheid hebt gevonden om daarbij te halen anti-revolutionaire en roomsche beginselen, en ik weet niet wat meer. Nu, M. d. V., ben ik er allerminst bang voor, ook eens eene princi - piëele politieke quaestie te behandelen, gelijk ik hier meer malen in den Raad heb getoondU zult dus erkennen, dat ik daartegen allerminst opzie. Maar, M. d. V., ik meen, dat wij hier vandaag eene zaak hebben te behandelen van zoo ontzettend groot gewicht, die zoo diep ingrijpt in de burger lijke vrijheid, de stad zooveel geld kost, en waarbij nog een rechtsquaestie is gemoeiddat we de beschouwing over anti revolutionaire en roomsche beginselen nu maar terzijde moeten stellen. En dan baalt u den «Standaard" aan, alsof die voor het oprichten van abattoirs zou zijn. Maar U weet, dat een stads-redacteur, d. i. de zondagsche naam voor nieuwsjager, waarlijk niet is de «Standaard". En als bij tijd en wijle de «Standaard" zal gesproken hebben en niet een plaatselijk

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1900 | | pagina 4