DONDERDAG 27
SEPTEMBER 4900.
67
een geheel anderen zin, dan er nu hier aan gegeven wordt.
Er werd nl. gevraagd: Waarom nu de oprichting van een
abattoir? Wanneer ik mij wel herinner, in verband met de
vraag: waarom niet eerst toezicht op de melk of op andere
artikelen. Daarop heb ik geantwoord: er zijn op elk oogen-
blik een aantal verbeteringen noodig, en waarom nu juist
op een gegeven oogenblik een van die verbeteringen meer
op den voorgrond treedt dan een andere, dit kan niet altijd
nauwkeurig worden geconstateerd; men zou kunnen zeggen,
dat is eene quaestie van mode. Men richt dus niet een abat
toir op uit modezucht, maar men zou het eene quaestie van
mode kunnen noemen, welke van meer wenschelijke zaken
op zeker oogenblik in den staat, of in de gemeenten op den
voorgrond wordt gesteld.
De heer van Kempen. Net is bekend, dat ik een voor
stander ben van abattoirs en om verschillende redenen ook
de oprichting van zulk een openbaar slachthuis voor deze
gemeente wenschelijk acht; maar wanneer wij tot stemming
worden geroepen over zulk eene belangrijke zaak, zou ik
gaarne mijne stem met volle vrijmoedigheid uitbrengen, en
dit kan ik op dit oogenblik niet en wel omdat ik dezer
dagen vernomen heb, dat er een belangrijk proces te Gro
ningen aanhangig is over het recht dat. Gemeentebesturen
bezitten om de slagers te dwingen in de openbare slacht
plaats te doen slachten.
Daar ik nu overtuigd ben, dat het Gemeentebestuur geene
lasten op een aanzienlijk deel der burgerij zal willen leggen
zonder daartoe volkomen bevoegd te zijn, en daar in eene
gemeente waar de keuring van vleesch op zulk eene uitmun
tende wijze plaats heeft, er van geen bepaalde urgentie voor
de oprichting van een abattoir kan gesproken wordenzoo
acht ik het niet noodig dat wij tijdens het voeren van ge
noemd proces de stemming over deze zaak doen plaats heb
ben want ik wensch te voorkomen dat er een strijd in het
leven worde geroepen tusschen het geachte Gemeentebestuur
en een geacht deel van Leidens burgerij.
Werd nu reeds tot oprichting van een abattoir te dezer
stede besloten, dan zou het mogelijk zijn dat het gevoerde
proces in hoogste instantie de Gemeentebesturen in het onge
lijk stelde, en dan zouden wij een abattoir bezitten dat
geheel doelloos zou zijn. Om dit nu te voorkomen, geef ik
den Raad met allen aandrang in overweging nog een wijle
tijds geduld te hebben, opdat wij later op degelijken grond
over zulk eene belangrijke zaak zullen kunnen oordeelen,
en heb ik de eer de volgende motie voor te stellen:
De Raadoverwegende dat de bevoegdheid tot het oprich
ten van Gemeente-abattoirs thans in een gevoerd proces
wordt bestredenwenscht af te wachten het resultaat van
dat proces in hoogste instantie gevoerd, en besluit de be
raadslaging over deze zaak tot een beter geschikt oogen
blik *uit te stellen.
De motie wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve
een onderwerp van beraadslaging uit.
De Voorzitter. Over de motie wensch ik dadelijk mijne
meening te kennen te geven.
Ik moet zoo krachtig mogelijk opkomen tegen uitstel van
behandeling. Burg. en Weth. hebben waarlijk met het aan
de orde stellen van deze zaak den Raad niet overvallen of
verrast. Zoolang ik de eer heb Burgemeester van Leiden te
zijn, is er geen jaar voorbijgegaan, dat er bij de behandeling
van de begrooting in de afdeelingen niet een sterke aan
drang op Burg. en Weth. werd uitgeoefend Om een plan tot
oprichting van een abattoir in te dienen. En die aandrang is
niet alleen gekomen van de voorstanders van een abattoir,
maar ook van de tegenstanders.
Het is bekend, mijne heeren, dat Burg. en Weth. destijds
van oordeel waren, dat het abattoir-plan moest worden voor
afgegaan door het rioleerplan, omdat men toen nog zat met
de quaestie van den afvoer, en Burg. en Weth. begrepen dat
als het rioleerplan in orde was, tegen de oprichting van een
abattoir geenerlei bezwaar meer zou bestaan. Ik herinner de
Raadsleden er aan, dat wij eens, ik meen in eene geheime
zitting, een zeer uitvoerig debat hebben gehad over de vraag
welk der twee plannen den voorrang van behandeling moest
hebbenen dat door een van de tegenstanders, en ik mag
wel zeggen den felsten tegenstander van een abattoir, er sterk
op aangedrongen is, om aan het abattoir-plan den voorrang
van behandeling te geven. En waarom? Om die-armeslagers
eindelijk eens uit de onzekerheid te helpen. Zoodra nu aan
Burg. en Weth. gebleken was, dat het abattoir-plan niet be
hoefde te wachten op het rioleerplan, omdat de biologische
reiniging, waarvan men toen nog minder op de hoogte was,
het bezwaar van den afvoer geheel wegnam, zoodra dat
aan Burg. en Weth. was gebleken, hebben wij het voorstel
ingediend om een abattoir op te richten. Zeker niet te vroeg,
na den voortdurenden aandrang van alle kanten en terwijl
reeds in 1897 op voorstel van Burg. en Weth. het uitnemende
rapport van Dr. de Jong was uitgebracht. Wij hebben al dien tijd
gewacht; al dien tijd is deze zaak geaccrocheerd geweest aan
de rioleering, en zoodra bleek, dat dat niet noodig was, zijn
wij met het abattoir-plan voor den dag gekomen.
Wat kan nu toch de reden wezen voor uitstel? Dat de
reden, door den heer van Kempen voor uitstel aangegeven,
dat uitstel niet rechtvaardigt, zal ik straks aantoonen.
Wat kan dan toch de reden zijn, dat de tegenstanders, die
vroeger waren voor eene spoedige behandeling van het vraag
stuk, nu daarop zijn teruggekomen en voor uitstel pleiten?
Nu heb ik gedacht, toen ik vernam, dat in de anti-revo
lutionaire kiesvereeniging de aan den Raad ingezonden motie
was voorgesteld of aangenomen, of ook van deze zaak eene poli
tieke quaestie zou worden gemaakt. Maar ik kan dat onmogelijk
aannemen. Nergens in ons land en er zijn reeds tal van
abattoirs opgericht of plannen daartoe in overweging heeft
men daarvan eene politieke quaestie gemaakt In het overwegend
katholieke Nijmegen is een abattoir, in Roermond eveneens,
in Maastricht is er toe besloten, en in Breda is een plan aan
hangig. In het «Centrum" dringt ons geacht Raadslid Mr.
Aalberse krachtig aan op de inrichting van openbare slacht
huizen, niet alleen voor Leiden, maar in het algemeen. En ook
de «Standaard" deed dat nog dezer dagen. De heeren, die den
«Standaard" lezen, zullen hebben gezien, dat daarin eene opgave
van bekeuringen in zake de vee- en vleeschkeuring voor
komt in den llaag. Aan die opgave voegt de «Standaard" toe
«Of keuring en abattoirs ook broodnoodig en allernoodzake
lijkst zijn
Ziedaar dus de meening van katholieken en anti-revolu
tionairen, zoodat ik niet kan aannemen, dat daarvan eene
politieke quaestie kan worden gemaakt. Doch alleen dan zou
ik de pogingen tot uitstel zeer verklaarbaar vinden, daar dan
deze zaak warm zou blijven en hangende hetgeen ik zeer
onaangenaam zou vinden, omdat de gemoederen dan voort
durend in beweging gehouden zouden worden.
Nu ben ik door de motie van de anti-revolutionaire kies
vereeniging eenigszins in twijfel geraakt, vooral omdat ik
onlangs van eet? pur-sang anti-revolutionair hoorde, dat de
oprichting van een abattoir zou zijn in strijd met het anti
revolutionair beginsel. En daarom zou ik thans gaarne van
een der geachte Raadsleden dier partij vernemen, of dit ook
hunne meening is, want dan begrijp ik, waarom naar uitstel
wordt gestreefd.
Wat daarvan evenwel moge zijn, in elk geval is van dien
kant ten aanzien van het abattoir zucht naar uitstel vaardig
geworden over de tegenstanders En wat heeft men nu ge
daan? Nadat deze zaak in de sectiën is behandeld, nadat
ieder lid geruimen tijd heeft gehad om de quaestie te over
wegen, nu heeft men de oude rechtsvraag, of een gemeente
raad bevoegd is bij plaatselijke verordening het slachten van
vee anders dan in de daarvoor van gemeentewege ingerichte
slachtplaats, te verbieden, weder uit de doos gehaald, waarin
zij door de Regeering bij Koninklijk besluit van 20 April
4883 naar het scheen voor goed was opgeborgen. Er is geen
enkele gemeente, waar bij de oprichting van een abattoir
deze rechtsvraag meer een punt van twijfel heeft uitgemaakt.
In Amsterdam, Rotterdam, Groningen, Nijmegen, Roermond
zijn reeds abattoirs in exploitatie; dat te Maastricht is bijna
voltooid; te Utrecht is een abattoir in aanbouw; in Haarlem
is tot de oprichting besloten; in Arnhem, Breda, Alkmaar,
Gouda, Dordrecht, Meppel, Enschedé zijn plannen daarvoor
aanhangig, of in uitzicht gesteld. En in al die plaatsen heeft
men er niet aan gedacht om niet over te gaan tot de op
richting, op grond van de oude rechtsvraag.
Ik zal mij dan ook niet veel in die rechtsvraag verdiepen.
Adhuc sub judice lis! Het is mogelijk dat de Hooge Raad in
de Groningsche quaestie uitspraak zal doen; wij weten nog
niet of de quaestie wel voor den Hoogen Raad gebracht zal
worden, hoewel dit wel waarschijnlijk is. De uitspraak zal
dan vermoedelijk wel zijn eene bevestiging van het vonnis
van den kantonrechter, waarbij de bekeurde slager in het
ongelijk werd gesteld; want bedrieg ik mij niet, dan spreekt
de Groningsche Verordening niet van plaats in welk geval
de vraag rijst of ook eene bepaalde inrichting als plaats kan
worden aangemerkt, zooals de Wetgever blijkbaar bedoeld
heeft doch van terrein en dan kan uit dien hoofde de
Verordening onmogelijk ongeldig verklaard worden, als ge
heel overeenkomstig de letter der Wet.
En waarom wensch ik nu niet te wachten op eene be
slissing van den Hoogen Raad? Omdat die uitspraak voor
de beslissing over de oprichting van een abattoir praclisch
zonder eenige beteekenis is. Wanneer door den'Hoogen Raad
beslist wordt, dat de letter van de verordening overeenkomt
met den verklaarden wil van den wetgever, dan zullen wij
in de later in te dienen Verordening bedoeld bij art. 4 2e
lid der Hinderwet bepalen, hier is eene plaats n. 1. de in
richting, het gemeentelijk slachthuis waar geslacht moet
worden.
Maar stel, dat de Hooge Raad uitmaakt, dat de letter van
de wet zich verzet tegen de opvatting, dat plaats, gelijk is aan